Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Leonid Andrejev - De zeven gehangenen

2019 | Thomas Rap | € 19,99 | gebonden, 128 blz. | vertaald door Jan Robert Braat

Leonid Andrejev

De zeven gehangenen (Thomas Rap)

Boek

In dit hartverscheurende verhaal worden de laatste dagen beschreven van zeven gevangenen in het tsaristische Rusland die de doodstraf hebben gekregen: vijf mislukte huurmoordenaars, een boerenknecht die zijn werkgever vermoordde en een gewelddadige dief. Zeven mensen die in de rechtbank hun vonnis aanhoren en in kleine kerkers hun laatste dagen slijten in afwachting van het huiveringwekkende einde dat hen wacht. Zelden komen menselijke emoties als angst, eenzaamheid en wanhoop zo dichtbij. Het verhaal grijpt je bij de strot en laat je niet meer los. Andrejev schreef met De zeven gehangenen een nog altijd levensechte novelle die je door haar duistere schoonheid en onverbiddelijkheid onder de huid gaat zitten.

Biografie

Leonid Andrejev

Leonid Andrejev (1871-1919) was schrijver van korte verhalen en toneelteksten, advocaat en rechtbankjournalist. Na de vroege dood van zijn vrouw wijdde hij zich volledig aan het schrijverschap. Vanuit Sint-Petersburg emigreerde hij naar Duitsland, Frankrijk en uiteindelijk Finland, waar hij stierf – achteraf bleek door zelfmoord.

Meer informatie

Vertaler

Jan Robert Braat (1946) vertaalde o.a. Ivan Boenin, Andrej Platonov, Marina Tsvetajeva, Lidia Ginzburg, Anatolij Pristavkin, Osip Mandelstam en Joseph Brodsky uit het Russisch. Hij ontving tweemaal de Aleida Schotprijs: in 1983 voor zijn vertaling van het werk van Joeri Trifonov en in 1991, samen met anderen, voor de vertaling van de poëzie van Brodsky.

Fragment

Werner begreep dat executie wat anders was dan gewoon sterven. Hij had besloten de dood hoe dan ook rustig tegemoet te treden, als iets dat hem niet raakte, en gewoon tot het eind door te leven, alsof er niets gebeurd was en ook niet gebeuren zou. Alleen zo kon hij uitdrukking geven aan zijn diepe minachting voor de strop en zijn laatste onvervreemdbare vrijheid van geest bewaren. Zelfs tijdens het proces had hij niet aan dood of leven gedacht – iets wat ook voor zijn kameraden, die zijn lef en minachting goed kenden, ondenkbaar was – hij had aandachtig en geconcentreerd een lastige schaakpartij doorgewerkt. Als eersteklas schaker was hij de eerste dag in de gevangenis met die partij begonnen en daarmee onafgebroken doorgegaan. En het vonnis dat hem tot de strop veroordeelde had geen stuk op het onzichtbare bord verschoven.

Zelfs het feit dat hij de partij nooit af zou kunnen maken weerhield hem niet; en op de ochtend van zijn laatste dag op aarde begon hij met het herstellen van een daags tevoren gemaakte ongelukkige zet. Met neergelaten handen tussen de knieën, zat hij langdurig roerloos stil; daarna stond hij op en begon peinzend heen en weer te lopen. Hij liep eigenaardig: met zijn bovenlijf enigszins naar voren hellend en nadrukkelijk stampend met zijn hakken, zodat zijn stappen op de droge grond een diep en opvallend spoor nalieten. Hij floot zachtjes, in één ademtocht, een simpel Italiaans operadeuntje – dat hielp hem denken.

Maar om een of andere reden liep het mis. Met het ergerlijke gevoel dat hij een grote, zelfs grove fout had gemaakt, ging hij een paar zetten terug en controleerde het spel bijna vanaf het begin. Hij ontdekte geen fout, maar het gevoel van de begane vergissing hield aan en werd zelfs steeds erger en storender. Hij kreeg een onverwachte, pijnlijke gedachte: misschien was het wel verkeerd om met een schaakspel zijn aandacht van de strop af te leiden en zich te beschermen tegen de voor een veroordeelde eigenlijk onontkoombare doodsangst.

‘Nee, waarom?’ antwoordde hij koel, het onzichtbare bord rustig dichtvouwend. En met dezelfde geconcentreerde aandacht waarmee hij speelde, als bij een zwaar examen, probeerde hij zich rekenschap te geven van de verschrikking en uitzichtloosheid van zijn situatie. Hij keek de kamer rond, probeerde niets over te slaan, telde de uren die hem scheidden van de strop, schetste een benaderend maar redelijk precies beeld van de executie en haalde zijn schouders op.

‘Nou en?’ antwoordde hij niemand in het bijzonder met een halve vraag. ‘Dat is alles. Waar zit de angst?’

Er was inderdaad geen angst. Er was niet alleen geen angst, maar er was iets tegenovergestelds ontstaan – het gevoel van een vage, maar geweldige, moedige vreugde. En de nog steeds niet ontdekte schaakfout wekte geen ergernis of teleurstelling meer, maar sprak ook luid van iets goeds en onverwachts, alsof een dood gewaande dierbare vriend ineens lachend, levend en wel voor hem stond.

Werner haalde weer zijn schouders op en nam zich de pols: zijn hart klopte sneller, maar ferm en gelijkmatig, met krachtige slag. Hij bekeek nogmaals aandachtig, als een nieuw opgesloten gevangene, de muren, de grendels en de in de vloer vastgezette stoel en dacht:

Waarom voel ik me zo licht, blij en vrij? Vooral zo vrij. Denk ik aan de executie van morgen, dan lijkt die niet te bestaan. Kijk ik naar de muren, dan zie ik geen muren. Ik voel me zo vrij alsof ik niet ben opgesloten, maar zojuist ben bevrijd uit de gevangenis van mijn leven. Wat is dat?

Zijn handen begonnen te trillen – een voor Werner onbekend verschijnsel. Zijn brein bonkte steeds heftiger. Alsof er vurige tongen vlamden in zijn hoofd, alsof er vuur naar buiten wilde breken om licht te werpen in de nachtelijke weidsheid. En toen barstte het vuur naar buiten en de verlichte weidsheid begon te stralen.

De taaie vermoeidheid waaraan Werner de laatste twee jaar had geleden, was weg, en zijn hart was bevrijd van de kille klemmende slang met gesloten ogen en lelijk dichtgeknepen bek. In het aangezicht van de dood was zijn prachtige speelse jeugd teruggekeerd. Met de verrassende flits inzicht waarmee iemand een enkele keer tot grote hoogten van besef komt, zag Werner het leven en de dood ineens samenvloeien en hij stond perplex van de pracht van deze ongekende aanblik. Hij leek over een messcherpe hemelhoge bergkam te lopen en zag aan de ene kant het leven en aan de andere kant de dood, twee schitterende, diepe, prachtige zeeën die zich aan de horizon verenigden tot één grenzeloze vlakte.

‘Wat is dit! Wat een goddelijke aanblik!’ zei hij, onwillekeurig zijn houding rechtend, als was hij in de aanwezigheid van een hoger wezen. Muren, ruimte en tijd sneuvelden onder zijn gedreven borende blik en hij zag de volle diepte en breedte van het leven dat hij bezig was te verlaten.

En het leven werd nieuw. Hij probeerde wat hij zag niet meer als vroeger in woorden uit te drukken, die woorden bestonden niet in de arme, karige mensentaal. De kleine laagheid die bij hem minachting voor de mensen had gewekt, soms zelfs afkeer van een gezicht, was totaal weg: zoals een ballonvaarder gore steegjes beneden ziet verdwijnen en lelijkheid fraai ziet worden.

Werner liep werktuigelijk naar de tafel en leunde erop met zijn rechterhand. Van nature weliswaar trots en heersend, had hij nooit eerder zo’n vrije trotse, heersende pose aangenomen, nooit zijn nek zo gedraaid, nooit zo gekeken, want hij had zich nog nooit zo vrij en heersend gevoeld als hier, in de gevangenis, slechts enkele uren verwijderd van de strop en de dood.

Ook de mensen werden nieuw, zijn recent verlichte blik maakte ze nu aardig en bekoorlijk. Hoog boven de tijd zwevend, zag hij duidelijk hoe jong de mensheid was, dat gisteren nog huilende beest in de bossen; en ineens werd wat in de mens gruwelijk, onvergeeflijk en smerig had geleken, zo ontroerend als de onmacht van een dreumes om als een volwassene te lopen, met zijn warrig gebrabbel, flonkerend met vonken genie, zijn vermakelijke uitglijders, vergissingen en pijnlijke bulten.

‘Lieve mensen!’ glimlachte Werner ineens, waarbij hij meteen het imposante van zijn pose verloor en weer de krap opgesloten gevangene werd, toenemend geërgerd door het vorsende puiloog in de vlakke deur. Er was iets vreemds: hij vergat bijna op slag wat hij zojuist zo helder en omstandig had aanschouwd; en nog vreemder: hij probeerde het schouwspel niet eens terug te roepen. Hij ging gewoon wat makkelijker zitten, minder stram dan anders, en keek met een voor Werner ongebruikelijk flauw, teer glimlachje naar de muren en de tralies. Er gebeurde nog iets wat Werner nooit was overkomen: hij barstte in huilen uit.

‘Dierbare kameraden!’ fluisterde hij in bittere tranen. ‘Dierbare kameraden!’

Via welke geheime wegen was zijn gevoel van trotse, grenzeloze vrijheid ineens omgeslagen in tedere, hartstochtelijke deernis? Hij wist het niet en hoefde het ook niet te weten. Of hij meelij had met zijn dierbare kameraden of dat zijn tranen iets anders, nobeler en hartstochtelijker verborgen, ook dat wist zijn plots ontsproten en uitbottende hart niet. Hij huilde en fluisterde:

‘Dierbare kameraden! Dierbare kameraden van me!’

Niemand zou in die bitter wenende en door zijn tranen heen glimlachende figuur de kille en laatdunkende, vermoeide en arrogante Werner herkennen – noch de rechters, noch de kameraden, noch Werner zelf.

Reacties

De zeven gehangenen bleek een verrassend modern, aangrijpend en medemenselijk meesterwerk te zijn over mensen die in het aangezicht van de dood nadenken over het leven. De tekst nodigt je uit, dwingt je zelfs, om hetzelfde te doen: stilstaan bij je sterfelijkheid. Andrejev schreef een volmaakte korte roman waarvan je denkt: dit boek moet iedereen vroeg of laat een keer lezen.Bert Natter