Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Marek Hłasko - De Israëlische trilogie

ISBN: 9789025306830 | 2015 | Prijs: € 19,99 | 304 pagina's | Vertaling: Karol Lesman & Gerard Rasch

Marek Hłasko

De Israëlische trilogie (Athenaeum, Polak & Van Gennep)

Boek

Marek Hlasko was de James Dean van de Poolse literatuur. Hij was mooi, veelbelovend en schreef rebelse romans in een verstikkende wereld. Hij stierf op vijfendertigjarige leeftijd aan een teveel aan slaapmiddelen en alcohol. Zijn wereldbeeld was zwart, zijn humor was dat ook.

In De Israëlische trilogie blijkt het leven in Israël even ondragelijk te zijn als in communistisch Polen, en, vermoedt de lezer, als waar ook ter wereld. In het kort de plot van het eerste boek van de trilogie, De tweede hondenmoord:

Robert en Jacob zijn twee Poolse oplichters, die het voorzien hebben op een rijke Amerikaanse weduwe. Robert is de regisseur, Jacob de acteur in een door Robert geschreven toneelstuk dat ze in Tel Aviv opvoeren. Jacob doet alsof hij verliefd wordt op de weduwe, in de verwachting dat ze haar portemonnee aan de twee mannen ter beschikking stelt. Volgt een verhaal over liefde, teleurstelling, wreedheid en schaamte, waarin iedereen een acteur lijkt te zijn, met rollen waarin zelfs (zelf)moord een plaats krijgt. Hlasko is een meester in het schrijven van spijkerharde dialogen, in een wereld waarin geweld de norm is en liefde niets dan een toneelstuk. De twee andere boeken van de trilogie zijn zo mogelijk nog zwarter.

Biografie

Marek Hłasko

Marek Hłasko (1934-1969) was een populaire schrijver in post-stalinistisch Polen. Hij was de ‘communistische James Dean’, zowel in uiterlijk als in gedrag – toen hij in 1958 Polen verliet, kreeg hij geen toestemming om terug te keren. Hij leefde daarna in West-Europa, de VS en Israël. Hij was geen Jood, maar voelde zich zeer betrokken bij de Poolse Joden in Israël, en schreef in dat land een aantal meesterwerken, waaronder De tweede hondenmoordBekeerd in Jaffa en Ik zal jullie over Esther vertellen.

Ross Ufberg in Rebel Without a Country:
'In 1955, Polish writer Marek Hłasko secured Roman Polanski’s release from a Warsaw jail. Polanski had caused a ruckus when he couldn’t get into a theater performance, even though he had a coveted ticket, because the house was full. Hlasko, a well-liked fixture in the jail’s drunk tank, intervened. In short order, Hłasko, Polanski, Polanski’s girlfriend, and the arresting officers bought a bottle of vodka and got drunk atop a pile of ruins in Warsaw’s downtown. ...' Lees verder.

Vertaler

Karol Lesman (1951) studeerde Slavische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij vertaalde sinds 1979 ruim vijftig titels uit het Pools - proza en poëzie - die meermaals werden bekroond. Zo ontving hij de Aleida Schotprijs 1995, de Alfred Jurzykowski Award 1997 en de prijs van de Poolse Pen Club 1999 voor vertalingen van romans van Witkiewicz en in 2009 werd de inzet, initiatief en durf die uit zijn vertaaloeuvre spreken bekroond met de Fonds voor de Letteren Vertaalprijs.

Lesman publiceert regelmatig over Poolse literatuur en is lid van de redactie van het Tijdschrift voor Slavische Literatuur. In de afgelopen jaren verschenen van zijn hand Hier van Wisława Szymborska (gedichten), Schimmering van Wojciech Kuczok en Over het doppen van bonen van Wiesław Myśliwski.

Fragment

De rit uit Haifa duurde meer dan twee uur en ongeveer halverwege hadden we gezien dat hij er uiterst beroerd aan toe was. De chauffeur zei dat Tel Aviv niet ver meer was en hij joeg zijn oude kar met gierende banden door de bochten. We kregen een beetje het gevoel dat we acteurs in een gangsterfilm waren. Eén keer wilde een politieagent ons zelfs aanhouden; hij stak zijn hand op, maar de chauffeur reed door. In het spiegeltje zagen we dat de agent terugliep naar zijn Harley die in de schaduw stond, maar het vervolgens opgaf; het was te heet. Hij stond daar midden op de weg, zonder helm, en veegde zijn bezwete gezicht af.

‘Hoe is het met hem?’ vroeg de chauffeur zonder zich om te draaien.

‘Hij gaat dood,’ zei Robert. Hij keek naar mij. ‘Nu komen er rust en duisternis over hem. Zal dat zijn zoveelste teleurstelling zijn?’

‘Kennen jullie hem?’ vroeg de chauffeur.

‘Nee,’ zei ik. Ik moest onze hond aan zijn halsband vasthouden; hij rukte en trok en gromde al een hele tijd. De zieltogende passagier maakte hem vast onrustig.

In Tel Aviv stierf de man direct nadat we hem uit de taxi hadden gedragen, Robert, de chauffeur en ik. Hij lag op een bankje terwijl hij op de ambulance wachtte, een barmhartig mens legde een krant over zijn gezicht, een geïllustreerd blad met een portret van een of andere filmster die met zijn helle ogen nu ons aankeek. Robert pakte de krant op en bekeek het gezicht van de dode nog eens.

‘Een Roemeen, denk ik,’ zei hij. ‘Waarschijnlijk pas uit Europa aangekomen. Hij sprak nog geen woord Hebreeuws.’

‘En zal het nooit spreken, dat is het gekste,’ zei ik. ‘Geen goede zaak.’

‘Bedoel je hem?’

‘Precies,’ zei hij. ‘Ik ben bijgelovig. Die gast verpest onze hele onderneming. We hadden de trein moeten nemen.’

‘Hij ligt nog niet koud in zijn graf, of hij heeft al een nieuwe vijand,’ zei ik.

‘Logisch,’ zei Robert, ‘de kist in met die hufter.’ Hij keek naar de chauffeur die zich over de man boog en de naam van de filmster probeerde te ontcijferen. ‘We gaan ervandoor, meester. We hebben geen tijd meer.’

‘Het is John Wayne,’ zei de chauffeur en draaide zich naar ons om. ‘Kunnen jullie niet nog even wachten? Jullie weten hoe de politie is. Zij denken altijd dat het anders is gegaan dan je zegt. Dat is beter voor mij.’

‘We moeten aan het werk,’ zei ik. ‘We zijn te vinden op Allenby zesenvijftig. Zeg dat maar tegen de politie, als ze naar ons mochten vragen.’

‘Dat zullen ze zeker doen,’ zei de chauffeur. Hij boog zich weer over de man. ‘Maar het is John Wayne niet. Wayne heb ik in *The Pursued *gezien. Het is iemand anders.’

We staken de straat over en gingen het hotel binnen. De portier zat in een leunstoel een boek te lezen. Ik dacht aan de dode en keek naar het omslag: een of andere mooie jongen was bezig een vrouw af te maken. Kan trouwens zijn dat het andersom was.

‘Lang gereden?’ vroeg de portier.

‘Twee uur. Een kerel in de taxi ging dood,’ zei ik. ‘Hij hing de hele tijd tegen Robert aan.’

‘De hufter,’ zei Robert. ‘Hij brengt ons geen geluk. Heb je twee bedden, Harry?’ De portier gaf geen sjoege: hij las door en ik keek weer naar het kleurige omslag. ‘Geld in ’t handje,’ zei Robert.

Nu legde hij pas zijn boek weg en keek ons aan. ‘Blijven jullie lang?’

‘Weet ik niet,’ zei ik. ‘We zijn hier om een beetje geld te maken. Daarom is hij zo woest. Hij denkt dat die dooie het voor hem heeft verprutst.’

‘Ga je hem weer uithuwelijken?’ vroeg de portier aan Robert.

‘Heb ik het tot nu toe soms slecht gedaan?’

De portier keek nu naar mij.

‘Hij is oud,’ zei hij na een ogenblik, ‘en hij ziet er compleet afgedraaid uit.’

‘Maak jij je om mij geen zorgen, Harry,’ zei ik. ‘Laat dat maar aan Robert over. Hij weet wel hoe hij die poen los kan krijgen.’

‘Reken maar,’ zei Robert. ‘Het is net als met tekeningen. In een tekening is het idee het belangrijkst. En ik heb voor hem nog een hele hoop ideeën.’

‘Hij is oud,’ herhaalde de portier.

‘Laat het maar aan mij over. Ik weet wel wat ik met hem moet doen. Voor dat treurige smoel van hem kan ik de complete prijzenpot van een loterij krijgen. Heb je nou bedden voor ons of niet?’

‘Voor de hond moeten jullie ook betalen,’ zei de portier. ‘Voorschrift.’

‘We hebben al voor hem betaald. Toen we hem kochten.’

‘Hoeveel?’

‘Bijna honderd pond. Het is een rashond. Of dacht je soms dat we hem voor nop hadden gekregen? Met een kindermeisje erbij? Dat dacht je toch zeker niet?’

‘Vooruitbetalen,’ zei de portier. ‘Vier pond. En laat die hond niet door het hotel rondstruinen.’

‘Hij blijft de hele tijd bij ons,’ zei ik. ‘Hij gaat overal met ons mee naartoe. We hebben geen geheimen voor hem.’

De portier keek me weer aan. Ik zag dat hij erg zijn best deed vuil tegen me te grijnzen. Maar het werd niks: zijn gezicht trilde alleen; voor alles was het te heet.

‘Op een dag neem je te veel en is het met je gedaan,’ zei de portier tegen me. ‘De laatste keer was je er ook al slecht aan toe. Je moest zelfs onder het zuurstofmasker. Ik dacht dat het de laatste keer was.’

‘Dat kwam doordat ik niet eerst fatsoenlijk had gegeten,’ zei ik. ‘Iedereen maakt fouten, Harry.’

‘Maar eerder was het in Jeruzalem ook al fout gegaan,’ zei hij, ‘en toen moesten ze je op de psychiatrie houden. Kamer veertien.’

Ik liep naar het sleutelbord en wipte de sleutel eraf.

‘Ik heb toen een enorme hoop geld verdiend,’ zei ik, ‘juist die keer in Jeruzalem.’

‘Je bent oud,’ zei hij. Hij pakte zijn boek weer en draaide zich om. Het geld dat hij van ons had gekregen, stopte hij weg in zijn bureau; hij was zelfs te lui om de la goed dicht te doen. ‘Komen jullie vroeg thuis?’

‘Voor twaalven,’ zei ik. ‘We gaan ons eerst even wassen en dan smeren we hem.’

‘Hebben jullie zelf handdoeken?’ vroeg Harry.

` ‘Nee,’zei ik.

‘Twee handdoeken… dat wordt een half pond.’

‘Van een half pond gaan we niet failliet,’ zei ik.

Harry haalde uit een la twee handdoeken te voorschijn en ik nam ze aan. Robert pakte me er een af en gaf hem terug aan Harry.

‘Eentje is genoeg voor ons,’ zei hij.

‘Als ik eerlijk mag zijn, dan heb ik liever een handdoek voor mezelf,’ zei ik.

‘Leer nou eens zuinig te zijn in kleine dingen,’ zei Robert. ‘Anders blijf je droog brood eten. Ik las onlangs dat de Duitse kanselier, Adenauer, zich voor een televisie-interview liet betalen, hij nam het geld van de reporter aan en stopte het in zijn zak, terwijl acht miljoen Duitsers toekeken. Dat is de manier.’

Reacties

‘Spokesman for those who were angry and beat … turbulent, temperamental and tortured’, The New York Times