Albert Vigoleis Thelen
De zwarte heer Bazetub (Cossee)
Boek
In De zwarte heer Bazetub neemt Albert Vigoleis Thelen de lezer mee in een even avontuurlijke als vermakelijke odyssee. Vigoleis, de verteller, krijgt de opdracht als tolk op te treden voor de Braziliaanse professor Da Silva Ponto, die een toespraak moet houden bij het Vredespaleis in het naoorlogse Den Haag.
De twee mannen dwalen door Amsterdam en Den Haag en tuimelen van de ene spraak- en plaatsverwarring in de andere. Ondertussen raakt de vredesconferentie van de professor steeds verder uit het zicht en bewandelt Vigoleis honderden zijpaden om zijn opdrachtgever gerust te stellen. Vigoleis loodst hem door het verregende Amsterdam, zorgt dat hij anarchistische fietsers overleeft en regelt voor de befaamde professor zelfs een extra trein naar Den Haag.
Dankzij privésecretaris Vigoleis tuimelen wij met deze Don Quichote en Sancho Panza van de twintigste eeuw door het naoorlogse Nederland. Een vertelkunstig meesterstuk over identiteit, waarheid en verwarring dat na bijna zestig jaar verbazend actueel is.
Biografie
Albert Vigoleis Thelen (1903 - 1989) is een wonderbaarlijke en bewonderde Duitse auteur. Zijn kleine oeuvre, waaronder het magistrale debuut Het eiland van het tweede gezicht uit 1953, is geliefd vanwege de rijke, inventieve en barokke taal. Thelen studeerde Kunstgeschiedenis en Duitse en Nederlandse Taalkunde. In 1932 verliet hij Duitsland. Na zijn zelf verkozen ballingschap in Spanje, Frankrijk en Portugal woonde hij tot 1957 in Amsterdam. Hier schreef hij zijn tweede roman, De zwarte heer Bazetub. Beide romans behoren inmiddels tot de grote meesterwerken van de wereldliteratuur.
Vertaler
Wil Boesten (1962) is schrijver van de romans Spiltijd (2007), Tot de regen komt (in 2011 genomineerd voor de Halewijnprijs) en de in 2015 verschenen derde roman Grond. Hij publiceert korte verhalen en essays in onder meer De Gids en De Revisor. Als vertaler Duits vertaalde hij onder andere werken van Joseph Roth, Franz Kafka en Albert Vigoleis Thelen.
Fragment
Als een kip die door een gat uit de ren is ontsnapt en dan heen en weer loopt om terug de stal in te komen maar in de steek gelaten is door haar gatgeheugen, zo liep de professor heen en weer langs de stoeprand, naarstig spiedend of hij een opening zag in het verkeer waardoor hij aan de overkant kon geraken zonder te worden overreden. Ik pakte hem beet en zei dat hij God tartte als hij op deze manier levend aan de overkant probeerde te komen. God was zuinig met wonderen, de Israëlieten had hij de doortocht door de Rode Zee slechts onder zeer bepaalde voorwaarden toegestaan, en wie wist of een dergelijke ingreep in het verkeer voor een tweede keer zou lukken? In Haringgrad zeker niet, daar hielp bidden helemaal niets, geen enkele smeekbede, om het even van welke sekte – hun aantal liep in de honderden – je lid was.
Maar hoe kwam je dan in hemelsnaam aan de andere kant, zonder dat de golven zich boven je hoofd sloten? – Zonder staf van Mozes? Dat was eenvoudig. In de loop der jaren had ik met mijn eigen brein uitgedokterd dat Nederlandse fietsers – auto’s zijn immers ongevaarlijk in Nederlandse steden – in het verkeer maar drie wezens, of groepen van wezens onderscheiden die hun heilig zijn en die ze, op het gevaar af zelfs onder een fiets te komen, nooit ondersteboven zullen rijden.
‘En dat zijn?’ vroeg de professor, die een ogenblik lang dacht dat Mozes zijn staf had uitgestrekt naar de zee van fietsers en hij ertussendoor kon glippen. Uit bezorgdheid om zijn leven hield ik hem echter tegen aan zijn bengala.
‘Dat zijn: de koningin, blinden en zwangere vrouwen. Als de landsmoeder komt, lopend, fietsend of in de gouden koets, komt alle verkeer tot stilstand. Dan kunt u weliswaar ook niet naar de overkant, maar uw leven is in elk geval niet in gevaar voor de duur van de koninklijke verschijning. In Lourdes spreken ze in een dergelijk geval van een wonder. Komt er een blinde aanlopen, dan remt elke fietser, hetzelfde in het geval van een zwangere vrouw. Ik wacht altijd tot een van die drie wezens eraan komt, en daarbij ben ik altijd welgevaren.’
‘Dan kunnen we lang wachten, beste vriend. De koningin...’
‘De koningin, u hebt gelijk, komt vandaag niet, wat eigenlijk jammer is. Dan had u kunnen meemaken hoe zij beschikt over leven en dood van haar onderdanen. Verder heeft ze immers niets meer te vertellen, net als al die andere potentaten die alleen nog het gesteven plastron zijn van een volk dat allang op strijkvrije overhemden is overgestapt. Dat staat nu eenmaal goed.’
‘En blinden?’
‘Blinden zijn er niet veel in Nederland, minder dan waar ook ter wereld. De blindenzorg hier functioneert beter dan de brandweer, wat elke verzekeringsmaatschappij u zal bevestigen. Maar zwangere vrouwen, beste professor, vrouwen in blijde verwachting, van hen mag u alles verwachten.’
‘Zijn het er zoveel?’
‘Het volk vermenigvuldigt zich bij de konijnen af, de tien miljoen is het al gepasseerd. Elke vierde inheemse verkeert in gezegende omstandigheden, binnen de mogelijkheden, welteverstaan, en we kunnen...’
‘Nu, Don Vigo, daar, daar kunnen we oversteken, een zwangere vrouw!’
‘Een dik mens, meer niet, achter haar wordt u genadeloos overhoop gereden – zoals ik al zei: binnen de mogelijkheden, dat spreekt vanzelf – we kunnen, door hun aantal te delen door het aantal steden, en bínnen een stad door het aantal kruisingen, statistisch achterhalen met welke tussen-pozen een moeder van een Nederlander in wording zich van de ene kant naar de andere beweegt, een boswachtersvraagstuk van de mensentrek in feite.’
Volgens de geboortenquota-wetenschap zou er op dit moment een moeder in wording aan moeten komen, en zie, ik had mijn uiteenzettingen op dat gebied nog niet voltooid of daar verscheen
ze, de verlossende gedaante, geen blinde, niet de koningin, maar een vrouw die in zulke gezegende omstandigheden verkeerde dat ik ineenkromp. ‘Daar, professor,’ riep ik, ‘laat ons deelhebben aan het wonder! Haar achterna!’ Ik greep de geleerde bij zijn brazielhout en de gezegende leidde ons veilig naar de andere kant. De zee van tweewielers was gespleten, links en rechts van ons stond een muur van fietsen.
Achter ons slaagde heel wat volk erin de doortocht te maken, niemand kwam onder de fiets, er vloeide geen bloed. Vreedzaam glimlachend schreed de vruchtbare vrouw verder, ze torste zwaar aan haar kindeke en nog zwaarder aan een net met aardappelen en voedzame groenten, voortbrengselen van de niet minder gezegende bodem. Ook zonder koloniale uitbreiding gaat een land waar fietsers een monument van niet-vergoten bloed oprichten voor het moederschap, niet ten onder.
Heelhuids stonden we aan de overkant. ‘Een wonder, een wonder op klaarlichte dag,’ riep de Cantogalliër uit, ‘we zijn heelhuids ontkomen aan de halfmensen.’
‘Halfmensen?’
‘Ja, dubbelwezens, van boven mens, van onderen rijwiel, de omstreden dagons van Padre Vieira.’
‘Dagons?’
‘U pochte dat u onze Vieira zo goed kende, dan moet u toch weten wat hij over de Hollanders zegt in zijn brieven uit Amsterdam. Vandaag de dag zou hij ze vergelijken met fietsmensen.’
Reacties
‘Een van de grootste boeken van de twintigste eeuw.’ – Thomas Mann
‘Als je het meesterwerk van Albert Vigoleis Thelen hebt uitgelezen, dan heb je iets meegemaakt. Dan ben je zo diep doordrongen van het absurde universum van Vigoleis dat hij voor altijd je kameraad is.’ – NRC Handelsblad (over Het eiland van het tweede gezicht)