Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Ahmed Bouanani - De kliniek

2020 | Jurgen Maas | € 19,95 | gebonden, 130 blz. | vertaald door Hester Tollenaar

Ahmed Bouanani

De kliniek (Jurgen Maas)

Boek

‘Toen ik door de grote ijzeren poort van de kliniek liep leefde ik waarschijnlijk nog.’ Zo begint Ahmed Bouanani’s hallucinerende en fascinerende roman De kliniek. De naamloze verteller raakt ondergedompeld in een vreemde microkosmos die wordt bevolkt door andere dromers en invaliden, en die met het verstrijken van de tijd – of met het schijnbare verstrijken – steeds meer begint te voelen als een gevangenis of nachtmerrie: de levenden vertegenwoordigen de doden; bureaucratische engelen van de dood eisen de levens van de bonte verzameling gedetineerden een voor een op; herinneringen aan de kindertijd en fantasieën over herrijzenis flitsen door het bewustzijn van de verteller. Ergens onderweg verdwijnt de ijzeren poort van de kliniek.

In 1967 kreeg de Marokkaanse schrijver en filmmaker Ahmed Bouanani tuberculose, waardoor hij zes maanden in het Moulay Youssef-ziekenhuis in Rabat moest verblijven. De kliniek in zijn roman is deels een sanatorium, deels een vagevuur, deels een gevangenis. Het loopt vooruit op de golf van gevangenismemoires die in de late jaren negentig van de vorige eeuw het einde markeren van Marokko’s beruchte, repressieve ‘jaren van lood’. Voor zijn roman haalde hij inspiratie uit de dodelijke verveling en disoriëntatie van zijn dagen in quarantaine. Maar hij veranderde de kliniek in een grotere metafoor, een treurige en surrealistische plek met bewoners die niet de middelen noch de wilskracht hebben om te vertrekken.

Biografie

Ahmed Bouanani

Schrijver, dichter, illustrator en filmmaker Ahmed Bouanani (1938-2011) was een sleutelfiguur in de Marokkaanse literaire en artistieke scène. De kliniek verscheen voor het eerst in 1990. Het raakte in de vergetelheid tot het opnieuw werd gepubliceerd in Frankrijk en Marokko, wat leidde tot grote lovende kritieken in 2012. In 2016 werd het vertaald naar het Arabisch en in 2018 naar het Engels.

Meer informatie

Vertaler

Hester Tollenaar vertaalt vanuit het Frans en vanuit het Engels. Ze is thuis in de Maghrebijnse literatuur, zo vertaalde ze vijf delen voor de Berberbibliotheek. Voor de eerste twee vertalingen kreeg zij in 2012 het Elly Jaffé Stipendium.

Fragment

Toen ik door de grote ijzeren poort van de kliniek liep leefde ik waarschijnlijk nog. Dat dacht ik tenminste, want ik rook op mijn huid de geuren van een stad die ik nooit zou weerzien.
Alsof er niets aan de hand was, had ik een van de werknemers van de langzame dood gevolgd, me laten inschrijven met een vergeeld formulier vol vliegenpoep en vier of vijf keer dank u gezegd tegen hoofden die bewogen achter tralies, in kleine ruimten waar op stoffige planken tientallen jaren aan papierwerk en röntgenfoto’s lagen opgestapeld, en op de brede laan had ik, alsof er niets aan de hand was, niet meer de moeite genomen achterom te kijken en het leven een laatste keer vaarwel te zeggen. Ineens bevond ik me in een andere stilte – later zou ik die de stilte van de kom noemen – op een planeet die bewoond werd door karikaturen van een oude mensheid, spoken in jassen van grof linnen, gelukzalig als bomen of rotsen, die zich tot kotsens toe schikten in hun lot. De verpleger die met me meeliep naar afdeling c droeg, heel trots, een polshorloge van een Zwitsers merk dat hij ongetwijfeld op de zwarte markt had gekocht. Tijdens onze wandeling zei hij tot tweemaal toe tegen groepjes zieken die op de grond lagen of schrijlings op een muurtje zaten hoe laat het was. Ik voelde, heel absurd, dat hij dat als de reden van zijn bestaan was gaan zien. Niet alleen riep hij hoe laat het was, hij gaf ook precies het aantal seconden en duizendsten van seconden door aan de mensen die daar al dagen of weken vastzaten en kennelijk over de nodige onverschilligheid beschikten jegens het verstrijken van de tijd en de wisselingen van de kalender. Was het zijn manier om zich te onderscheiden van dit zieke volk? Om te laten zien dat hij in sferen leefde waar meer energie, meer vitaliteit en meer levenskracht bestond?
Ik bewoog me voort als in een mistwolk waarachter een menigte mannen in het wit rond sjokte, ik bewoog me voort op een dag die niet kon bestaan en dacht: ik ben niet bang voor de hel – niet de hel zoals in de heilige verzen, maar een hel zonder vlammen, zonder kannibalistische ketels, waar je een langzame dood geïnjecteerd krijgt, met kleine doses tegelijk. Hier is alles uitgedacht en voor ons op maat gemaakt, natuurlijk worden we getrakteerd op een nietige dood, onder bergen desinteresse en vergetelheid.

Het lijk van een drenkeling, uitgespuugd door de golven, heeft in de ogen van toeschouwers de kenmerken van een monster waarvan je gruwelend je blik afwendt en dat je van een afstandje bekijkt, respectvol zwijgend. In de zomerzon is het veilig onherkenbaar. Vol afschuw stellen we ons de talloze beestjes voor die zich op de huid en de ogen hebben gestort, de scherpe tanden van de visjes die verrast tussen de nog levende haren door zijn geglipt.
Het kind dat in mijn plaats antwoord gaf sinds het zich meester had gemaakt van mijn ziekelijke lichaam, gezicht en geheugen, lijkt in alles op dat stuiptrekkende lichaam dat de zee, na het te hebben beroofd van zijn wezen, tentoonstelt aan de verbouwereerde levenden. Om dat kind te omschrijven kan ik me enkel baseren op foto’s, waarop hij steevast de houding aanneemt van een klungelig en angstig standbeeld. Bij het zien van zulke vluchtige getuigenissen rest ons niets dan glimlachen, terwijl we vanbinnen een leegte voelen. De vervalser legt daarentegen heel gedienstig een zijden lijkwade over het lichaam heen. Zelden toont hij een schepsel dat zijn grond met zich meesleept. Zijn data, plaatsen en beschrijvingen glimmen als oplichtend glazuur, als het puntgave chroom van een machine.
Mijn lijk hindert me niet. Onaangedaan inspecteer ik de etterende wonden. Door alle hiaten in mijn geheugen kan ik het niet uit de dood laten herrijzen. Ik verdenk het ervan dat het vlak voor een ontspoorde pubertijd zijn minuscule wereldje met hielschoppen in zijn smoel naar de verdoemenis heeft geholpen.
Ik kom terecht in een labyrint met alleen maar gesloten uitgangen, gebarricadeerd door die stumper waarvan het lijk, buiten de tijd, me kwelt met een onverstoorbare doodsgrimas. Zal ik in deze kliniek zijn als de pelgrim die droomt van rijkdom en bij zijn ontwaken zijn berooide handen toont waaraan een vinger of vingerkootje ontbreekt?
Toegegeven, ik lijd aan ernstig geheugenverlies. Mijn herinneringen lijken op ruïnes die steeds brozer raken door de erosie. Het kind dat ik in een lang vergaan bouwsel was heeft vrijwel alle gezichten weggegumd, alle gebeurtenissen en alle woorden gewist, maar het is hem niet gelukt de herinnering te verwijderen aan winters waarin water als een ijzige lijfstraf voelde, of aan het heerlijke seizoen waarin de zee een verboden weldaad werd voor mijn breekbare en bibberige lichaam. Nog steeds komen in de huizen uit mijn jeugd geuren naar boven drijven die nooit weggaan, of gedempte geluiden, zo zacht dat het stiltes worden, eindeloze kilometers stilte waarin ik mezelf met moeite terugvind. En wanneer er een wonder geschiedt en er een streepje zwak licht door het gordijn in de kamer valt zodat ik mezelf kan zien zitten op een schapenvacht met hennavlekken, een van de vijf dagelijkse gebeden uitvoerend met de vurige toewijding van een lafaard, moet ik even knipperen en krijg ik een waas voor ogen; het beeld van mezelf in de ovale rechthoek van de spiegel verdwijnt als een fata morgana. Het kind onderbreekt zijn gebed, richt zijn hoofd op. Rimpels doorbreken de kalme effenheid van zijn voorhoofd. Heel even – een korte tijdspanne die de vlucht van een vlieg bestendigt – is hij in gedachten verzonken, de smaak van zout onder zijn tong. Er is iets gebroken in de stilte, met een roerloze bruutheid. In zijn hoofd herhaalt het kind de zin uit de Koran, hij laat hem nog eens door zijn mond gaan; de onweerlegbaarheid ervan krijgt de flauwe smaak van dingen die raadselachtig zijn en creëert een leegte waarin juist hoop ontstaat, vrij van al het overbodige uit legendes. Precies wanneer een uitzinnige vreugde zich meester maakt van mijn lichaam keer ik er weer in terug. Daar op mijn schapenvacht, bijna een eeuwigheid geleden, nam de wijsheid van de steen bezit van mij; ik barst in lachen uit zonder dat iemand het hoort, ik kijk naar het plafond dat niet instort om me te straffen, en in de schemer van mijn jeugd zie ik voor de laatste keer de grootse gestalte van God, waarin barsten ontstaan, onedele scheuren, tot hij in scherven uiteenvalt die zich verzamelen rondom mijn gelach.
Ik lig in bed en kijk naar een ander plafond. Tussen de twee betonnen oppervlakken is de tijd als een razende verstreken, me leegzuigend als een ordinaire, kleurloze schelp.
Het is hier ook koud, net als in mijn geheugen. Onmogelijk om weg te kruipen in de zachte schoot van een illusie. De kliniek is een ijskoud lichaam, met muren waar je ook maar kijkt. Waar zich enkel skeletten en wezens zo bleek als luizen laten zien.

Copyright © Éditions Verdier, 2012
Copyright Nederlandse vertaling © 2020 Hester Tollenaar en Uitgeverij Jurgen Maas

Reacties

'Bouanani schreef met deze novelle een duizelingwekkend, angstaanjagend, poëtisch verslag van een parallelle - door medicatie geregeerde - werkelijkheid. De kliniek is een stilistisch pareltje met kafkaëske allure. Het boek doet ook wel denken aan een De Toverberg van Thomas Mann, hoewel De kliniek duisterder is; een koortsdroom die de lezer nog lang zal achtervolgen. Hester Tollenaar verzorgde voor Uitgeverij Jurgen Maas een prachtige Nederlandse vertaling (vanuit het Frans) in de Schwob-reeks.' - Het Parool

'Een raadselachtige en hallucinante vertelling met een surrealistische entourage, waarin Bouanani de treurigheid van zijn ‘gevangenschap’ beschrijft, waarin de patiënten om hem heen, als schimmige geesten zijn, soms apathisch, dan weer grappig, grof of opgefokt (...) Een geslaagde vergeten klassieker die is opgenomen in de Schwob winteractie'- Tzum

'
Zonder meer een mooi boek dat onterecht zo lang werd genegeerd. Uitgeverij Jurgen Maas heeft met De Kliniek opnieuw een pareltje van literatuur uit Noord-Afrika gepubliceerd.' - De Wereld Morgen

'De kliniek leest als een onrustwekkende maar erg pakkende allegorie op het leven en de samenleving' - Mappalibri 

'een heftige, ontregelende roman, waarin de hoofdpersoon wordt overweldigd door visioenen, nachtmerries en hallucinaties' - NRC Handelsblad

'(...) de fascinerende novelle De kliniek, die Hester Tollenaar nu in fraai Nederlands heeft omgezet.' - De Volkskrant

'
Deze kleine roman leest als vertrouwelijke informatie, in stilte gericht (zo stel ik me voor) aan zijn vrouw, zijn dochters. Een boek als een pamflet tegen verlies van eigenheid, waardigheid en genegenheid. Maar dat de dood, ja zelfs de dood went wanneer je er maar vaak genoeg mee in aanraking komt, is van een diepe treurigheid.' - Inge Meijer, Literair Nederland

'De kliniek
 is een beklijvende roman, die lang na het uitlezen blijft nazinderen. Raadselachtig, zonder onderscheid te maken tussen waarheid en fictie, herinnering en droom. Het is een cultboek dat de tand des tijds lang zal doorstaan, van een filmmaker en schrijver die wilde dat we niet vergaten. Laten we die oproep eren.' - Abbie Boutkabout, Kif Kif

‘Een melancholische, hallucinerende, bijtende overdenking.’ - New York Review Of Books

De kliniek heeft een cultstatus gekregen.’ - The Brooklyn Rail

‘Donker, kafkaësk, uniek. Een opwindende ontdekking.’ - Jeff Vandermeer