Hans Fallada
De drinker (Cossee)
Boek
Het verhaal over de neergang van de drinker is tragisch en tegelijkertijd vervuld van goede moed en vast vertrouwen dat alles zich ten goede zal keren.
De levensmiddelenhandelaar Erwin Sommer komt door een zakelijke tegen slag en drankgebruik in grote financiële problemen. Hij geeft zich over aan de alcohol en vervreemdt steeds meer van zijn vrouw Magda, voor wie hij zijn tegen spoed aanvankelijk verzwijgt.
Wanneer Sommer een groot bedrag van zijn bankrekening opneemt uit angst dat zijn echtgenote die zal blokkeren, pikt zijn tijdelijke kamerverhuurder Polakowski daar een flink deel van in. Over de rest ontfermt Elinor zich, het barmeisje met wie Sommer een band van liefde en begrip meende op te bouwen.
Bij een handgemeen met zijn echtgenote grijpt de beschonken Sommer haar bij de keel. Dit leidt tot een beschuldiging van poging tot doodslag, die tot zijn verbijstering door de politie serieus wordt genomen. Sommer komt in een nachtmerrie terecht. In plaats van de verwachte spoedige vrijlating uit de gevangenis wordt hij berecht, ontoerekeningsvatbaar verklaard en in een gesloten kliniek opgenomen. In nazi- Duitsland, leert hij, is een dergelijke maatregel zonder enig nader onderzoek mogelijk.
De drinker (1950) is Fallada’s laatste en meest persoonlijke boek. Net als Alleen in Berlijn verscheen het postuum en werd het een enorm succes. Met zijn verpletterende realisme, zijn grote inlevingsvermogen en zijn heldere blik in de afgronden van de psyche is De drinker de grote tegenhanger van Dostojevski’s De speler.
Hans Fallada portretteert zijn hoofdpersoon, de drinker, vanuit een sterk autobiografische invalshoek. Fallada gebruikte al vanaf zijn jeugd alcohol en verschillende soorten drugs, en bracht jaren door in gevangenissen en psychiatrische inrichtingen. Fallada’s problemen met verslaving, zijn ervaringen met inrichtingen en zelfs de schermutseling met zijn echtgenote, waarbij in werkelijkheid met een vuurwapen werd geschoten, heeft hij in De drinker verwerkt. Deze roman leest daardoor niet alleen als een uitzonderlijk verhaal, geschreven door de grootste herontdekking uit de recente Europese literatuurgeschiedenis, maar geeft ook een bijzonder inzicht in het leven van de auteur.
Biografie
Hans Fallada (1893-1947) heette in werkelijkheid Rudolf Ditzen. Op zijn achttiende belandde hij voor het eerst in de gevangenis omdat hij op een kamergenoot had geschoten, later zat hij meerdere keren vast vanwege drugs, diefstal en poging tot moord op zijn echtgenote. Fallada koos zijn pseudoniem uit de sprookjes van de gebroeders Grimm.
Meer informatieFragment
Ik heb natuurlijk niet altijd gedronken, het is zelfs nog niet zo lang geleden dat ik met drinken ben begonnen. Vroeger had ik een afkeer van alcohol; ik dronk hoogstens af en toe een glas bier; wijn vond ik zuur en de geur van jenever maakte me misselijk. Maar toen kwam er een tijd dat het bergafwaarts met me begon te gaan. Mijn zaken gingen niet zo goed als anders en in de omgang met mensen zat het ook dikwijls tegen. Ik was altijd al erg gevoelig en had de sympathie en waardering van mijn omgeving nodig, al liet ik daar nooit iets van blijken en was mijn optreden heel zelfbewust en zeker.
Het ergste was dat ik het gevoel kreeg dat ook mijn vrouw zich van me afkeerde. Aanvankelijk waren het amper merkbare kleinigheden; dingen die een ander geheel over het hoofd zou hebben gezien. Op een verjaardag bij ons thuis vergat ze mij bijvoorbeeld taart aan te bieden; nu eet ik weliswaar nooit taart, maar vroeger bood ze me die toch aan. En er hing eens drie dagen lang een spinnenweb boven de kachel in mijn kamer. Ik inspecteerde alle kamers, maar nergens zag ik een spinnenweb, alleen in mijn kamer hing er een. Ik wilde eigenlijk afwachten hoe lang ze mij hiermee zou blijven ergeren, maar de vierde dag hield ik het niet langer uit en zei ik er iets van.
Het spinnenweb werd daarop verwijderd. Ik zei het haar natuurlijk tamelijk scherp. Ik wilde tot geen enkele prijs laten merken hoezeer ik me gekwetst voelde en onder mijn vereenzaming leed. Maar daar bleef het niet bij. Kort daarop was er het geval met de deurmat. Ik had die dag moeilijkheden met mijn bank gehad: voor het eerst hadden ze mij een kasopname geweigerd; vermoedelijk deed het verhaal de ronde dat ik verliezen had geleden.
De directeur van de bank, een zekere meneer Alf, was uiterst beminnelijk, hij sprak over tijdelijke moeilijkheden en bood zelfs aan zijn hoofdkantoor te bellen om een speciaal krediet voor me te krijgen. Ik wees dit natuurlijk van de hand, glimlachend en zelfverzekerd als altijd. Maar ik had heel goed gemerkt dat hij me dit keer geen sigaar had aangeboden, zoals hij meestal deed; deze cliënt was hem blijkbaar geen sigaar meer waard. Neerslachtig liep ik door de zwaar neerruisende herfstregen naar huis. Ik had nog geen echte moeilijkheden; er was alleen sprake van een zekere stagnatie in mijn zaken, een stagnatie die ik op dat tijdstip met enige inspanning zeker nog had kunnen opheffen.
Maar juist die inspanning wist ik niet op te brengen, ik was te zeer terneergeslagen door de stilzwijgende afkeuring die ik overal ontmoette. Toen ik thuiskwam – we wonen even buiten de stad in onze eigen villa en de straten in die buurt zijn nog niet klaar –, wilde ik voor de deur mijn smerige schoenen schoonmaken, maar juist die dag lag er geen deurmat. Geërgerd deed ik de deur open en riep mijn vrouw. Het werd al donker, maar ik zag binnen nergens licht en Magda kwam ook niet. Ik riep en riep, maar er gebeurde niets.
Ik bevond me in een hoogst onaangename situatie: ik stond in de regen voor de deur van mijn eigen huis en kon niet naar binnen zonder het portaal en de hal vuil te maken, en dat alles omdat mijn vrouw vergeten had de mat buiten te leggen en omdat ze niet bij de hand was, hoewel ze heel goed wist dat ik altijd om die tijd thuiskwam. Ten slotte nam ik een besluit: ik liep voorzichtig op mijn tenen naar binnen. Toen ik op een stoel in de hal ging zitten om mijn schoenen uit te trekken en licht had gemaakt, zag ik dat al mijn voorzichtigheid niets geholpen had: het zachtgroene kleed in de hal zat vol vuile voetsporen.
Ik heb altijd tegen Magda gezegd dat een zo besmettelijk zachtgroen niets voor een hal is, maar zij was van mening dat wij tweeën wel oud genoeg waren om een beetje voorzichtig te zijn, en Else, ons dienstmeisje, gebruikte immers toch altijd de achteringang en was gewend binnenshuis op pantoffels te lopen. Zeer slechtgehumeurd deed ik mijn schoenen uit en net toen ik de tweede uittrok, zag ik Magda de kelderdeur uit komen.
De schoen gleed uit mijn hand, viel met een bons op het kleed en maakte een afschuwelijke vlek. ‘Pas toch een beetje op, Erwin!’ riep Magda boos. ‘Kijk nou eens hoe het kleed eruitziet. Kun je nou nooit leren behoorlijk je voeten te vegen?’ De duidelijke onredelijkheid van dit verwijt maakte me kwaad, maar ik hield me nog in. ‘Waar zat je in ’s hemelsnaam?’ vroeg ik, terwijl ik haar nog steeds aanstaarde. ‘Ik heb je wel tien keer geroepen!’
Reacties
Wie de leuze ‘Drank maakt meer kapot dan je lief is’ te abstract vindt moet beslist De drinker van Hans Fallada lezen. - de Volkskrant