Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Bea Vianen - Suriname, ik ben

2021 | Cossee | € 21,- | Paperback, 192 blz.

Bea Vianen

Suriname, ik ben (Cossee)

Boek

De eigenzinnige en avontuurlijke Sita groeit op in het Suriname van de jaren vijftig, ergens tussen het oerwoud en de stad, in een gebied waar mango- en guavebomen groeien en de muskieten onophoudelijk gonzen.

Sinds het overlijden van haar moeder houdt ze zich noodgedwongen bezig met het huishouden. De sfeer in huis is beklemmend. Haar autoritaire vader en kille grootmoeder zwijgen als zij iets vraagt, haar broertje Ata houdt zich afzijdig.

Sita moet als jonge vrouw vechten voor een plek binnen de maatschappij die voelt als een gevaarlijke wildernis, vol strijdende opvattingen. Welk leven wil ze leiden? Kiest ze voor zichzelf, of volgt ze de strenge verwachtingen van haar familie?

Biografie

een foto van Bea Vianen

Bea Vianen (Paramaribo, 1935 – 2019) was de meest gelezen auteur van Suriname in de jaren zeventig en tachtig. Haar romans Sarnami, hai (1969) en Strafhok (1970) zijn klassiekers, behorend tot de belangrijkste boeken van het land. Ze schreef in zowel proza als poëzie over de verhoudingen tussen de Surinaamse bevolkingsgroepen, over haar Hindoestaanse afkomst, over de schoonheid en beklemming van haar land, dat wordt beheerst door een koloniaal verleden. Bea Vianen wisselde periodes aan beide kanten van de oceaan met elkaar af en werd 83 jaar.

Meer informatie

Fragment

Nummers

Het gammele houten bruggetje. Aan weerszijden een paar amandelbomen met breed uitwaaierende takken, de stammen naar het gootwater gebogen. De passaat trekt zachtjes aan de donkergroene ovale bladeren en aan het stukje papier in haar hand. Zij leest het adres, de nummers van de krotjes voor haar en wordt bang. Het is niet waar. Ajodiadei bestaat niet. Nee, het is een droom, een nachtmerrie. Ze kan beter terugkeren, alles vergeten, berusten. Maar dat is haar onmogelijk. Het is geen nachtmerrie. Dit is haar lichaam: donker, mager, sterk, onvermoeibaar. Het zonlicht is verblindend. De hitte vochtig. Zweetdruppeltjes onder haar neus, tussen de leren schooltas en haar rug. Het is geen nachtmerrie. Dit is het adres dat Soenderdei, de marktvrouw, haar heeft gegeven. Nummer 199. Met erachter een kleine c. Letters. Nummers. Het registratienummer van Janakya was 199 qq. Nummers, cijfers, getallen, jaartallen zijn niet aan tijd gebonden. 1951 is gisteren, het verleden. 1951 is vandaag, morgen. Nu.

Zij loopt over de gammele planken. De smalle strook langs de met gras, patatranken en dagoeblad overgroei de goot is zwart en drassig. Ze is op het erf. Er hangt een doordringende zure damp. De aarde is sponsachtig. De wind verspreidt de troosteloze stank van de armoede, de stank uit de privaathuisjes op het achtererf. Woekerend gras met lange, agressieve halmen hier en daar, zonder de mooie groenachtige glans waardoor een weiland ontroert. Links een zestal krotjes, arm in arm, dicht opeengedrongen, alsof ze elkaar de schreeuw van de ellende betwisten. Een paar op elkaar gestapelde stenen voor elke deur. Bij de gemeenschappelijke kraan, ongeveer midden op het erf, een jonge Hindoestaanse op blote voeten. Zij is bezig haar lange zwarte haren te wassen. Ze wordt nieuwsgierig, kijkt op, terwijl ze met de kam over haar hoofd strijkt. S. loopt langzaam in de richting van de kraan. Ze glimlacht verlegen, nerveus. Zou ze weer op het verkeerde erf zijn?

‘Wie zoek je?’

‘Ajodiadei… Een oude vrouw… Ze vent groenten langs de straat.’

‘Op nummer c woont een Ajodiadei. Maar ik weet niet of zij het is.’

Zij kijken de kant uit van de c. S. loopt naar het middelste krot en klopt aan. De verf op de smalle deur en op de muren is gebarsten van de hitte en bijna overal weggespoeld door de regen. Verder kan zij niet denken. Ze is veel te opgewonden.

‘Je moet hard kloppen,’ roept de vrouw. ‘Anders doet ze niet open. Misschien is ze weer dronken.’

Haar hart begint te bonzen. Weer dronken? Haar moeder had het er vaag over dat ze dronk. Tenminste…

‘Harder,’ roept de vrouw.

Zij klopt nog eens en dan nog een keer. Langzaam wordt de grendel van de deur geschoven. In de kier verschijnt een achterdochtig vrouwengezicht, verblind door het licht. Zij knippert met haar ogen.

‘Wat wil je? Wie zoek je?’ Uit haar mond komt de stank van rum.

‘Ben jij Ajodiadei?’ stottert het meisje.

‘En wat moet je van Ajodiadei hebben? Groenten? Op. Heb je het gehoord? Op!’

‘Koffiedjompo… Lelydorp… Radjkumarie,’ antwoordt het meisje.

De vrouw probeert haar van top tot teen in zich op te nemen, om haar beeld te kunnen vergelijken met de beelden uit haar herinnering. Maar ze is veel te beneveld om haar goed te kunnen zien.

‘Hirjalie? Radjkumarie Hirjalie?’

‘Ja,’ antwoordt het meisje blij en minachtend tegelijk.

‘Ben jij het kind van Radjkumarie?’ vraagt zij schor.

S. knikt. De vrouw doet de deur open en laat S. binnen.

Mompelend duwt ze de deur weer op een kier, legt er een grote ruwe steen achter zodat hij niet verder open kan gaan.

Zij komt overeind, schijnt zich iets te herinneren, iets wat ze nog moet doen. Ze let niet op het meisje maar kijkt wazig rond. Haar blik valt op de steen achter de deur. Nu weet ze weer in welke hoek de pannen en het andere huisraad staan. Ze bukt zich en pakt uit de hoek achter de deur een wit emaillen teiltje. In het teiltje ligt een bosje bhadjie. Ze gaat op haar hurken zitten, trekt de zwarte rok over haar magere benen. Met futloze bewegingen van haar magere gerimpelde vingers rukt ze de kleine ronde blaadjes van de roze stengeltjes.

Ik moet praten, denkt het meisje, ik moet iets zeggen. Anders blijft zij zo zitten tot het laat is en ik weg moet. Waarom heeft ze mij binnengelaten? Is het te laat tot haar doorgedrongen wat mijn komst voor haar zou kunnen betekenen? Maar wat moet ik zeggen? ‘Moordenares’? ‘Heks’? ‘Duivelin’? ‘Ik ben gekomen om het vonnis over je uit te spreken’? ‘Om je door de tijd te laten berechten’?

Kom, zij moet zich beheersen. Ze mag geen gekke dingen doen. En toch zou ze deze vrouw door elkaar willen rammelen, een emmer water over haar hoofd willen uitstorten om haar wakker te krijgen. Ze wil de waarheid weten. Hier zit zij, de enige overlevende in het drama dat zich tussen Harynarain Hirjalie en zijn vrouw Janakya heeft afgespeeld, de enige ingewijde. Hield Harynarain Hirjalie van Janakya? Waarom ging hij na afloop van zijn contract terug naar India? Ging hij wel ooit terug? Of?