Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Bette Howland - Paviljoen 3

2021 | Koppernik | € 23,50 | Paperback, 240 blz. | Vertaald door Barbara de Lange

Bette Howland

Paviljoen 3 (Koppernik)

Boek

Paviljoen 3 is een kleine psychiatrische afdeling in een groot universiteitsziekenhuis, een wereld van pillen en pasjes die worden verstrekt door een oppermachtige staf van gehaaide oudgediende patiënten, waar je van moment naar moment een armzalig leven leidt op de rand van de eeuwigheid.

Bette Howland was een van die patiënten. In 1968 was ze eenendertig, een alleenstaande moeder van twee jonge zonen die haar best deed om haar gezin te onderhouden van het parttime salaris van een bibliothecaresse en ondertussen dag en nacht achter haar typemachine zat omdat ze schrijver wilde worden. Op een middag, terwijl ze in het appartement van haar vriend Saul Bellow verbleef, nam ze een handvol pillen in en belandde in Paviljoen 3. De roman die ze daar schreef is zowel een prachtig portret van de gemeenschap op de afdeling als de beschrijving van een beslissend moment in het leven van een schrijver.

Biografie

Een afbeelding van Bette Howland

Bette Howland (1937-2017) werd in 2015 herontdekt door Brigid Hughes, redacteur bij een literair tijdschrift, toen die een uitgave van W-3 vond in een antiquariaat. Paviljoen 3, of W-3, verscheen in 1974, daarnaast verschenen van Howland nog twee andere boeken, Blue in Chicago en Things to Come and Go. Ze ontving een MacArthur Fellowship in 1984, waarna ze – hoewel ze bleef schrijven – geen boek meer publiceerde.

Meer informatie

Vertaler

Barbara de Lange vertaalt sinds 1984 en geeft sinds 2007 workshops literair vertalen Engels aan de Vertalersvakschool in Amsterdam, waar ze ook bestuurslid van is. Ze vertaalde onder meer werk van D.H. Lawrence, Virginia Woolf, Margaret Atwood, Howard Jacobson, Yann Martel, Claire Messud, Michael Ondaatje, George Steiner, Elizabeth Strout, Donna Tartt en Anne Tyler.

Fragment

Op de intensive care lag een vrouw die een openhartoperatie had ondergaan. Er was een monitor in haar hart geïmplanteerd; deze piepte elke seconde, dag en nacht, in een onverbiddelijk tempo dat, anders dan een menselijk hart, nooit versnelde of vertraagde, ontelbare keren op de normaalste dagen van ons leven. Als dat wel zou zijn gebeurd, waren de verpleegsters er razendsnel bij geweest en waren hun rappe witte hakken achter de golvende gordijnen verdwenen. De vrouw was buiten bewustzijn, ze was nog niet bijgekomen; haar leven was niets dan een mechaniek – waarvan het regelmatige ritme op de hele afdeling te horen was.

Ik moet dat gepiep een hele tijd hebben gehoord voordat het echt tot me doordrong.

Later was ik getroffen door de eerste woorden van een opstel dat een blind meisje over blind-zijn had geschreven: ‘Het zal wel donker zijn. Dat zegt iedereen altijd tegen je. Maar het is niet donker. Het is helemaal niets.’ Misschien vergis ik me wel, maar vóór dit allemaal was het niet donker – het was helemaal niets. En het viel niet te zeggen hoe lang het had geduurd voordat ik aan de oppervlakte kwam, voordat ik de drempel van verwarring bereikte. Er was een vage, moeizame soort pijn en een zilte smaak – als van zeewater. (Dat was de damp van een beademingsapparaat.) Mijn bewustzijn leek strak gericht op een merkwaardige indringende mededeling: piep... piep... piep...

‘Nu is het goed. Het komt allemaal goed.’ Er zat iemand in mijn oor te fluisteren. ‘Het is voorbij, het is allemaal achter de rug. Je begint aan een nieuw leven.’ Opnieuw, zei de stem. ‘Je zult herboren zijn.’

Ik zag niets.

Niets van dit alles bevreemdde me; ik had de energie niet voor zulke overwegingen. Op dat moment had ik geen eigen gedachten, geen emoties. De enige echte prikkel bestond uit pijn, en ik kon niet goed bedenken waar die vandaan kwam. Ik lag plat – compleet lamgelegd. Beide handen werden stilgehouden: met tape vastgeplakt op plankjes en met slangen verbonden (ze voelden als roeispanen); mijn enkels net zo. Er was een rauw gevoel rond anus en urinebuis – nog meer slangen, begreep ik uit eerdere ervaring. De slangen die in mijn mond en neus hadden gezeten had ik in een vlaag van halve helderheid weggerukt. Die slangen waren nu mijn voornaamste zorg; ik had het idee dat ze me vastsnoerden, afsneden, mijn leven in de knoop legden – ik wilde ontsnappen. Ik probeerde uit alle macht mijn hoofd op te tillen en ernaar te happen – ze met een knauw van mijn kiezen in tweeën te bijten.

‘Je bent herboren!’ fluisterde mijn moeder. Bivakkerend in ziekenhuisgangen en wachtkamers had ze drie dagen zitten wachten tot ik bijkwam. Had ze vooraf bedacht wat ze zou zeggen? Of was het pas op dat moment bij haar opgekomen? Ik heb het niet gevraagd, hoewel ik weet wat ze probeerde te bereiken. Op haar eigen manier was ze me aan het reanimeren, reactiveren – net als al die machines, maskers, naalden, slangen die ze aan alle kanten uit me zag steken. Maar wat ze tot leven wekte, was dat andere systeem, de vitaalste levensfunctie. Zij was immers moeder, ik was haar dochter; ze was een onderdeel van dat systeem. En dat had ik afgewezen. Dat probeerde ze nu dus weer op gang te krijgen.

Herboren. Nieuw. piep... piep... piep...

Ik wist niet dat zulke woorden zo dicht onder het oppervlak liggen, op het puntje van de tong. Ze waren lange tijd mijn diepste geheim geweest, mijn beschermers, mijn trouwste metgezellen. En vol verbazing hoorde ik ze nu hardop op die manier herhaald. Ze waren dus toch niet geheim. Er was niets bijzonders aan. Ze waren niet van mij – ze waren kennelijk gemeengoed. Het eerste gevoel dat door me heen ging in die eerste paar momenten hier, in mijn nieuwe leven, was dus een vaag teleurgesteld gevoel. Mijn verlangens leken ontoereikend, sleets, machteloos, krachteloos.

Maar de tekortkomingen van een vroeger bestaan hadden op dat moment weinig greep op me, konden niet op tegen dat ene dat me intens bezighield – die slangen. Ik hoorde mezelf smeken om ze te laten verwijderen.

Ik had toen geen stem, kon alleen op dringende, onhoorbare fluistertoon praten. De stembanden waren uitgerekt door de slangen die via de neus tot in de luchtpijp hadden gelopen; de stem was een soort schorre vluchtigheid. Ik sprak met intentie, maar er kwam niets naar buiten. Dat was een van de dingen die dan gebeuren. Er waren er meer. Het hoestapparaat bijvoorbeeld, een luidruchtig toestel; heftige activiteit, vergelijkbaar met zwemmen in ruw water. Het was elk uur van de dag en de nacht twintig minuten lang bij me geweest, het eerste waar ik me van bewust was geworden, en nu een van die vreemde, maar elementaire gegevens van mijn leven. Ik had gebraakt, zoals normaal bij mensen die een gigantische overdosis slaappillen hebben genomen, en de smurrie was opgenomen en opgeslokt door mijn longen; ik werd leeggezogen. Dat waren de – onvoorziene – fysiologische feiten.

Op de intensive care was het nooit donker; de afdeling werd continu, dag en nacht, verlicht door iets van een gestaag, niet-aflatend schijnsel dat tot dezelfde categorie dingen leek te behoren als het piepsignaal. Mijn bed leek midden in die uitgestrekte, blinkende zaal te zijn afgemeerd. Een van de verpleegsters was een struise dragonder met enorme, stevige armen en een navenante boezem; gespierd – niet gebouwd op tederheid. Misschien op houdgrepen; of om brood op te snijden. Toen dat gesteven schort een keer in de zaal in de weer was, riep ik haar steeds weer. Ik had pijn. Mijn stem was onverstaanbaar en ze scheen me niet te horen. Ik probeerde haar blik te vangen. Zag ze niet dat mijn mond open was?

Ten slotte verdween ze achter de gordijnen.

Reacties

Paviljoen 3 is een fantastisch debuut.’ – Paris Review

‘Schitterend en gedurfd geschreven.’ – The Guardian

‘Memoires die zonder sentimentaliteit of sensatiezucht lijden oproepen.’ – The New York Times

‘Een wonder. Haar proza is direct, onopgesmukt, ingetogen.’ Irish Times ‘Het gezondste, bijtendste verslag over het onderwerp dat ik ooit heb gelezen.’ – Daily Telegraph