Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Alexander Lernet-Holenia - Het blauwe uur

2022 | Wereldbibliotheek | € 22,99 | Paperback, 208 blz. | Vertaald door Gerrit Bussink

Alexander Lernet-Holenia

Het blauwe uur (Wereldbibliotheek)

Boek

In augustus 1939 neemt een Oostenrijkse militair deel aan een legeroefening. Tijdens de broeierige avonden gaan de gesprekken met zijn mede-officieren over leven en dood, en met name over het gebied daartussen. Op een vrije avond wordt hij verliefd op een raadselachtige vrouw. Hij belooft haar snel terug te keren, maar de dag erna trekt hij onverwacht met zijn legereenheid naar de Poolse grens en valt Polen binnen. De Tweede Wereldoorlog is begonnen. Tijdens de heftige gevechten maakt hij rare dingen mee: duizenden krabben die naar het oosten trekken, een gesprek met zijn gesneuvelde commandant, een voltreffer die hij zonder een schrammetje overleeft, de ontmoeting met een vrouw waarin hij zijn geliefde herkent, hoewel ze in niets op haar lijkt, op een paradijselijke plek in een bos.

Biografie

Alexander Lernet-Holenia

Alexander Lernet-Holenia (1897-1976) bezweert, net als Zweig en Roth, de vergane glorie van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, met alle nostalgie van dien. Hij was een aristocraat die in beide wereldoorlogen aan het front vocht. Een grandseigneur der letteren, die nu internationaal als een van de belangrijkste auteurs van Oostenrijk wordt beschouwd. Onder zijn schare fans onder anderen Jorge Luis Borges en Marcel Reich-Ranicki.

Vertaler

Gerrit Bussink (1944) heeft in Amsterdam germanistiek gestudeerd. Vervolgens was hij afwisselend fulltime en parttime werkzaam als docent, literatuurcriticus, uitgever en redacteur bij radio en televisie. Sinds ruim tien jaar werkt hij nu fulltime als freelance literair vertaler. Hij heeft meer dan honderd literaire vertalingen van overwegend moderne Duitstalige literatuur gepubliceerd, waaronder romans van Uwe Timm, Peter Handke, Erich Hackl, Thomas Bernhard, Jurek Becker, Hans Magnus Enzensberger, Friedrich Dürrenmatt, Karen Duve, Thomas Glavinic, Peter Stamm en Wilhelm Genazino.

Fragment

In het begin van de zomer van 1939 besloot de hoofdpersoon – laten we zeggen: de held – van dit waarheidsgetrouwe verslag, een zekere Wallmoden, op 15 augustus te beginnen aan een voor hem verplichte militaire oefening. Hij had niet kunnen zeggen waarom hij die datum had gekozen en niet een willekeurig ander moment. Want wie weet had voor hem 1 september wel meer voor de hand gelegen – wat daarna een groot verschil zou hebben gemaakt. Niemand zou het bezwaarlijk hebben gevonden als hij zich bijvoorbeeld op 15 september of zelfs pas op 1 oktober had gemeld. Maar, zoals gezegd, hij maakte al op 15 augustus zijn opwachting bij zijn regiment. Later verklaarde hij dat hij die datum weloverwogen had gekozen, maar op grond waarvan kon hij niet zeggen. Hij kon alleen aangeven dat hij het gevoel had gehad dat hij daar die dag werd verwacht. Maar door wie? Want bij het regiment hadden ze eigenlijk niet op hem gerekend. Hij was daar nog niet bekend en ook zonder hem zou niemand iets zijn opgevallen.

Waarschijnlijk waren zijn overwegingen of berekeningen van heel andere aard geweest – en wie weet gaat het leven in het algemeen alleen zijn gang omdat het berust op zulke of soortgelijke, maar in elk geval volkomen onbewuste besluiten. Want als mensen alleen op hun verstandelijke vermogens aangewezen waren, zouden ze ongetwijfeld niet eens de leeftijd bereiken die hen in staat zou stellen van dat verstand gebruik te maken. Weliswaar beweerden sommigen dat de manier waarop je leeft uitsluitend afhankelijk is van je eigen wil en dat alle andere opvattingen kunnen worden beschouwd als fantasie. Maar er zijn ook mensen die vinden dat de teerlingen van de levenden uitsluitend en alleen worden geworpen door het lot. Waarschijnlijk hangt ons aller bestaan van allebei af. Maar de twee machtsgebieden van de wil en van het lot zijn incongruent. Ze dekken elkaar nooit volledig. We weten maar één ding zeker: die sferen grijpen in elkaar en het lot dient de wil en de wil uiteindelijk alleen het lot – waarvan het volgende als voorbeeld moge dienen.

Al bij de voorbereidingen van zijn vertrek meende Wallmoden te voelen dat het deze keer een afscheid van enige betekenis was. Natuurlijk gaat het menselijke gevoel voor beminde personen of dingen altijd gepaard met de angst ze te verliezen, en dus nemen we dan eigenlijk ook altijd al afscheid van bijvoorbeeld onze geliefde of onze vertrouwde omgeving. Daardoor hebben we dus op het moment van de daadwerkelijke scheiding, van het afscheid, ook al zo veel meegemaakt dat het uiteindelijk bijna meevalt. Wallmoden onderging zijn afscheid echter absoluut niet als gemakkelijk, integendeel, hij leed onder het gewicht van de onduidelijke en onbegrijpelijke indruk die het afscheid nemen deze keer op hem maakte, hij had op dat moment zelfs voor het eerst het zich later nog vaak herhalende en steeds sterker wordende gevoel dat hij met iets onbenoembaars als een zoom of een punt van zijn kleren was terechtgekomen in een raderwerk van gebeurtenissen dat hem meesleurde en hem onontkoombaar heen en weer zou blijven slingeren. Stond hij bijvoorbeeld bij het raam naar de tuin te kijken, dan bekroop hem het gevoel dat die tuin al met hem had afgerekend en daar onverschillig en onder een bedekte hemel voor heel iemand anders lag te ruisen; en als hij door de kamers liep, stelde ook de aanblik van de foto’s van degenen uit wie hij was voortgekomen hem niet gerust. Ze keken hem met opgetrokken wenkbrauwen enigszins spottend, om niet te zeggen afkeurend aan, alsof ze het onbegrijpelijk vonden dat hij in deze stemming en in zo’n onzekere staat van onrust had kunnen geraken, die ze zelf nooit hadden gekend. Neem afscheid, leken ze te zeggen, neem nou toch afscheid! Want als je geen afscheid hebt genomen, is het onmogelijk om terug te keren. Hij moest toegeven dat hij op een voor hem ongekende wijze wankelmoedig was geworden. Dat gebeurde toen hij in een van de laatste nachten – hij wist zelf niet hoe en waarom – met een brandende kaars door het huis liep en zich opeens op de bovenverdieping bevond, waar de geweien hingen. Daar maakte zich het gevoel van hem meester dat met de enorme schaduw van de zestienender, die bij elke beweging van het licht over de muren bewoog, ook een schare menselijke schimmen van de ene kant van de zaal naar de andere kant schoot – als wild dat door het onderhout breekt.

De eerste dag bij het regiment raakte hij meteen al betrokken bij een merkwaardig gesprek tussen officieren.

Het gesprek begon met eerste luitenant Mauritz, commandant van een peloton van de genie, die wist te vertellen dat een jongeman uit de stad, de zoon van een bakker, bij het zwemmen in de rivier was verdronken, dat er al twee dagen naar het lijk werd gezocht en dat ze het maar niet konden vinden.

Mauritz noemde alleen al het feit dat een man erin was geslaagd in de betrekkelijk ondiepe rivier te verdrinken een kunststukje dat vergelijkbaar was met de verdwijning van de ongelukkige.

Nadat ze het een tijdje hadden gehad over de middelen die bij de zoektocht werden gebruikt, stangen, netten en dergelijke, en ook over het troebele rivierwater, stelde luitenant Obentraut voor dat de beste manier om achter de verblijfplaats van de drenkeling te komen, zou zijn een seance te beleggen om de geest van de drenkeling op te roepen en daaraan te vragen waar zijn lijk zich bevond.

Aanvankelijk dacht iedereen aan een grap, die ze zich, om een vruchteloos gesprek te kunnen beëindigen, in kleine kring misschien konden veroorloven. Tot verbazing van de aanwezigen bleek echter al snel dat Obentraut zijn voorstel toch niet echt als grap beschouwde. De luitenant leefde ondanks zijn jeugdige leeftijd nogal teruggetrokken. Hij was iemand die de gezellige avonden van de kameraden meestal aan zich voorbij liet gaan om zich in plaats daarvan te verdiepen in de lectuur van een groot aantal boeken, waaraan hij een zekere eigenzinnigheid betreffende zijn opvattingen over van alles en nog wat ontleend kon hebben.