Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Shirley Hazzard - De overgang van Venus

2022 | De Bezige Bij | € 27,50 | Paperback, 448 blz. | Vertaald door Barbara de Lange

Shirley Hazzard

De overgang van Venus (De Bezige Bij)

Boek

De overgang van Venus wordt gezien als het meesterwerk van de Australische schrijfster Shirley Hazzard. Het is het verhaal van twee weeskinderen, de zussen Caroline en Grace Bell. Ze verlaten na de Tweede Wereldoorlog Australië om een nieuw leven te beginnen in Engeland. Caro is de impulsiefste van de twee en stort zich in allerlei avonturen en relaties die tot mislukken gedoemd zijn. Met de jaren leert ze dat liefde en lust eigenlijk vooral verdriet opleveren.

Grace daarentegen is kalm en rustig, en haar huwelijk lijkt lange tijd gelukkig te zijn. Door de decennia heen kruisen de paden van de zussen elkaar. Welke keuzes ze ook maken, en hoe ver ze ook van elkaar verwijderd zijn, hun levens zijn voor altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Biografie

Shirley Hazzard (1931-2016) werd geboren in Sydney en groeide op in Hongkong en Nieuw-Zeeland. Ze werkte voor de Britse geheime dienst en voor de Verenigde Naties in New York en Napels. Ze schreef verschillende non-fictieboeken, onder meer over haar vriendschap met Graham Greene. Haar romans zijn vaak bekroond, en haar laatste boek The Great Fire is eerder in Nederland uitgegeven. De overgang van Venus verschijnt nu voor het eerst in vertaling.

Vertaler

Barbara de Lange vertaalt sinds 1984 en geeft sinds 2007 workshops literair vertalen Engels aan de Vertalersvakschool in Amsterdam en Antwerpen. Ze is bestuurslid van de Vertalersvakschool. Ze vertaalde onder meer werk van D.H. Lawrence, Virginia Woolf, Margaret Atwood, Marian Engel, Bette Howland, Howard Jacobson, Yann Martel, Claire Messud, Michael Ondaatje, George Steiner, Elizabeth Strout, Donna Tartt en Anne Tyler.

Fragment

Die avond zouden de krantenkoppen spreken van ravages.

Wat er gebeurde was simpelweg dat de lucht, op een schaduwloze dag, plots als een luifel neerkwam. In een blauwpaarse stilte verstarden de takken van bomen en richtte op de akkers het gewas zich op als haar dat overeind ging staan. Alle verse witte verf die er was lichtte op heuvels of duinen op, of tekende een wegberm met de streep van een hek. Dit gebeurde kort na het middaguur op een zomerse maandag in het zuiden van Engeland.

Zelfs de volgende ochtend nog zouden er stukjes staan in kranten die ruimte overhadden door een adempauze in verkiezingen, wrede misdaden en de oorlog in Korea: weggewaaide daken en kaalgeslagen boomgaarden werden met aantal en areaal genoemd; met alleen tot slot, heel kort, de vermelding van een dode bij een weggespoelde brug.

Die middag wandelde een man onder een bliksemschicht langzaam een landschap binnen. Een sfeer van haast menselijk afwachten tekende het schouwspel, dat hij vanuit de linkerhoek betrad. Elke zenuwvezel – want zelfs stallen en kruiwagens en orgaanloze dingen kregen op die momenten zenuwweefsel – wachtte fatalistisch af. Alleen hij ging tegen de omstandigheden in, kinetisch, op één enkel doel af.

Boeren waren systematisch in de weer vee in veiligheid te brengen of machines naar beschutting te sturen. Achter de horizon ontstond in dorpsstraten consternatie bij de eerste druppels. Ruitenwissers zwiepten over voorruiten en ook mensen stoven en vlogen heen en weer, heen en weer. Pakketjes werden in jassen gestopt, kranten boven pas gepermanente kapsels gehouden. Een hond rende door een kathedraal. Kinderen holden opgewonden van de speelplaats naar binnen, ramen klapperden, deuren sloegen. Huisvrouwen draafden en riepen: ‘Mijn wasgoed.’ En een plotselinge lichtschicht scheidde de aarde van de hemel.

Op dat moment bereikte de wandelende man het pad, en bleef staan. Op een hoge heuvelkam voor hem stonden ver van elkaar vier oude huizen, die als presse-papiers het golvende land neerdrukten. In het dorp waren hem de namen verteld – de namen van de gebouwen, niet van de eigenaars. De bakstenen muren waren schraal, roodbruin; één had een zijgevel van wingerd, groen als een rechtop gezet gazon. Het verste en grootste huis stak uit een bos naar voren om zijn primaat op te eisen.

De man bekeek het tafereel vanuit een beslissende omslag in zijn verstilde toestand, alsof hij voor zijn ogen de wijzer op een grote klok naar het volgende streepje zag springen. Hij verliet de weg bij de eerste vlaag regen en storm, zette zijn koffer neer, nam zijn doorweekte pet af, klopte hem tegen zijn been uit en stopte hem in een jaszak. Net als het gewas veerde zijn haar tussen de windvlagen door op en sloeg, ook weer net zo, al snel nat neer. Hij liep in de regen de heuvel op, gestaag en zonder een miserabele indruk te wekken. Eén keer bleef hij staan om naar het dal om te kijken – of de vallei, om een lieflijker, milder woord te gebruiken. Achter elkaar joegen er salvo’s donderslagen doorheen, op en neer, totdat het buigzame gewas er zelf van galmde. Op de tegenovergelegen heuvel stond een kasteel – grijs, pompeus, met torentjes, en niet misstaand bij het onweer.

Op weg naar het verste huis bleef hij opnieuw staan om te kijken, net zo simpel belangstellend alsof het gewoon mooi weer was. De druppels liepen van zijn opgeheven hoofd in zijn kraag. Het huis werd donker, maar hield stand. In de loop van twee‑ of driehonderd jaar van kleine aanbouwsels had Peverel de proporties en harmonie als grondprincipe behouden; een eenheid met uitzondering van één vergroot hoog raam – een bewuste, frivole onvolkomenheid als het gaatje in een oor voor een sieraad.

Over grind en platgetreden grond stroomde de modder. Hele regels strak gesnoeide liguster stonden te schudden. De man waadde als het ware omhoog naar de ingang van het huis en trok aan een bel. Snelle voetstappen waren misschien het kloppen van zijn eigen hart. De vrouw die opendeed was oud, dacht hij. Was hij zelf een paar jaar ouder geweest, dan had hij haar misschien gepromoveerd tot middelbare leeftijd. De ouderdom was opgestoken in glad grijs haar, was evident in een huid die te teer was voor jeugdigheid en in een rechte, zij het onkrijgshaftige houding. Ze nodigde hem binnen over de tegelvloer van een ooit statige hal. Haar ogen waren vergroot en verfletst door de kennis van zaken die, zoals algemeen onder mensen overeengekomen, beter niet geopenbaard kunnen worden.

Wat wisselden ze bedaard hun namen uit zonder acht te slaan op de vloed achter zijn rug en zijn doorweekte kleding. Uit de goedkope koffer lekten oranje druppels op de zwart-witte vloer toen Ted Tice zijn regenjas uittrok en aan een aangewezen kapstok hing. De indringende geur van natte wol, van sokken en zweet kwam vrij in de lucht van koud zeepsop en dikke boenwas.

Al die trage zaken hadden een paar seconden gekost, en in die tijd was ook te zien dat de hal rond was, dat er naast de gebruikelijke krant een vaas rozen op een tafel stond onder een donker schilderij in een gouden lijst. Onder de bocht van de trap stond een deur open naar een gang met een Perzische loper. En boven, op de boog van de trap, stond een jonge vrouw, onbeweeglijk.