Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Elsa Morante - Leugens en tovenarij

2022 | Wereldbibliotheek | €49,99 | Gebonden, 768 blz. | Vertaald door Manon Smits

Elsa Morante

Leugens en tovenarij (Wereldbibliotheek)

Boek

In deze drie generaties omspannende familieroman doet Elisa, een jonge vrouw uit Zuid-Italië, haar afkomst uit de doeken aan de hand van de leugens en verzinsels die haar verwanten zichzelf en elkaar vertelden. Op basis van nagelaten brieven reconstrueert ze hoe haar grootouders elkaar leerden kennen en hoe haar ouders na moeizame amoureuze verwikkelingen uiteindelijk tot elkaar kwamen. Een verhaal van gefnuikte dromen en bedrogen liefdes - van familieliefde en familiehaat. 

Leugens en tovenarij (1948), de ambitieuze, met de prestigieuze Premio Viareggio bekroonde eerste roman van Elsa Morante, is een familiekroniek op negentiende-eeuwse leest die alle tradities van de oude liefdesroman op losse schroeven zet. Een verhaal over ambitie en verval, verteld met verve en verfijnde ironie. Over teleurgestelde mensen in een benauwende maatschappij, die de bittere realiteit van hun eigen onvermogen ontvluchten in een zelf opgetrokken bouwsel van waan en fantasie.

Biografie

Elsa Morante (1912-1985) is een monument in de naoorlogse Italiaanse literatuur. Met Het eiland van Arturo was ze in 1957 de eerste vrouwelijke winnaar van de prestigieuze Italiaanse literatuurprijs Premio Strega. Ze geldt als het grote voorbeeld voor auteurs als Elena Ferrante en Silvia Avallone – en terecht, want haar werk is in de vertaling van de gelauwerde vertaalster Manon Smits nog even relevant en sprankelend als toen het voor het eerst werd gepubliceerd.

Na de grote herontdekking van Het eiland van Arturo, dat zeer lovend werd ontvangen door pers en lezers, volgt nu de allereerste Nederlandse vertaling vanLeugens en tovenarij uit 1948. Na meer dan zeventig jaar is dat nog steeds een ongeëvenaarde klassieker.

Vertaler

Manon Smits (1967) vertaalt sinds 1995 literatuur uit het Italiaans (onder meer van Alessandro Baricco en Roberto Camurri) en uit het Engels (onder meer van Jon McGregor en Elif Shafak). Eind 2020 kende het Italiaanse ministerie van Cultuur haar de 'Premio per la traduzione - Fondo potenziamento lingua e cultura italiana all'estero' toe voor haar vertaling van De vreemdelinge van Claudia Durastanti.

Fragment

Een levend begravene en een verloren vrouw.

 

Het is nu al twee maanden geleden dat mijn adoptiemoeder, mijn enige vriendin en beschermster, is gestorven. Toen zij me na het verlies van mijn beide ouders in huis nam en adopteerde, stond ik net aan het begin van mijn meisjestijd; vanaf dat moment (meer dan vijftien jaar geleden) hebben we altijd bij elkaar gewoond. 

Het bericht over haar dood heeft zich inmiddels door haar hele kennissenkring verspreid; en nu er allang een eind is gekomen aan de toevallige bezoekjes in de eerste dagen, van mensen die het nog niet wisten en haar wilden komen opzoeken, meldt zich niemand meer bij dit oude appartement waar ik alleen ben achtergebleven. Amper een week na de begrafenis heeft ook ons enige dienstmeisje, dat sinds kort bij ons werkte, met een smoesje haar ontslag ingediend, waarschijnlijk omdat ze niet goed tegen de verlatenheid en de stilte kon binnen onze muren, waar voorheen altijd bezoek en geroezemoes was. En hoewel de erfenis van mijn beschermster me in staat stelt om in enige welstand te leven, wil ik geen nieuwe hulp aannemen. Sinds enkele weken leef ik dus teruggetrokken hierbinnen, zonder dat ik nog een menselijk gezicht zie, behalve dat van de huisbewaarster, die de opdracht heeft me mijn boodschappen te brengen; en dat van mezelf, weerkaatst in de vele spiegels van mijn woning.

Af en toe, terwijl ik doelloos door de kamers dwaal, komt mijn spiegelbeeld me plotseling tegemoet; eerst krijg ik een schok bij het zien van een schim die zich door deze doodse eenzame wateren beweegt, en dan, als ik besef dat ik het ben, blijf ik roerloos naar mezelf staan staren, alsof ik een kwal aanschouw. Ik bekijk die tengere, nerveuze figuur in haar gebruikelijke vaalrode jurk (ik heb niets met rouwkleding), de zwarte vlechten die op haar hoofd prijken in een ouderwets, slordig kapsel, haar ziekelijke gezicht met de tamelijk donkere huid, en de grote, gloeiende ogen, die elk moment betoveringen en verschijningen lijken te verwachten. En dan vraag ik me af: wie is die vrouw? Wie is die Elisa? Niet zelden wend ik mijn gezicht af van de spiegel, zoals ik als kind ook al deed, in de hoop dat ik zodra ik opnieuw kijk een heel andere ik weerspiegeld zal zien; want nu mijn tweede moeder is gestorven, de enige die me graag complimentjes gaf en me zelfs mooi vond, komt mijn aloude haat jegens mijn eigen persoon weer bij me op, en neemt met de dag toe.

Toch moet ik toegeven dat die vertrouwde persoon er weliswaar niet erg beminnelijk uitziet, maar ook niet zedeloos of onfatsoenlijk. Het vuur in haar ogen, zo zwart als die van een halfbloed, heeft niets ordinairs; ze heeft nu eens de rusteloze levendigheid die je kunt aantreffen in de ogen van een wilde jongen, nu eens de mystieke vastberadenheid van een denker. Dat vormloze wezen met de naam Elisa kan het ene moment overkomen als een kinderlijk oudje en dan weer als een in de groei geknakt kind, maar uit al haar trekken, dat valt niet te ontkennen, spreekt haar schuchterheid, haar eenzaamheid en haar fiere kuisheid.

Goed, een onbekende bezoeker die hier binnenkomt zou beslist, en niet zonder verwondering, een merkwaardig contrast opmerken tussen mijn persoon en mijn woning. Ik ga nu niet een hele beschrijving geven van deze kermis van wansmaak en schaamte; deze opeenhoping van meubels, protserige, doorsnee imitaties van de meest uiteenlopende stijlen; en de schreeuwerige, vuile bekleding, de kussens, de pretentieuze poppen en de uitdragerij; de met waterverf bewerkte foto’s, onder het stof, vaak met vulgaire opdrachten; en de prenten en beeldjes met zodanige figuren en houdingen dat ze elke eerzame persoon die er de blik op vestigt doen blozen (in het onwaarschijnlijke geval dat een dergelijke persoon hier überhaupt zou belanden). Eerlijk gezegd lijkt de overleden eigenares en inrichtster van deze woning niet de moeite te hebben genomen haar schandelijke levenswijze te verbergen, maar er juist mee te pronken, en in al haar kamers hier met veel trots en kabaal te verkondigen dat zij was wat in deze contreien een ‘slechte vrouw’ wordt genoemd. Dat was mijn tweede moeder namelijk; en wel van haar jonge jaren tot aan haar dood, die haar in de bloei van haar leven overviel, op haar vierenveertigste. En het is mij helaas niet ontgaan dat deze nu zo verlaten, treurige kamertjes in de lange jaren dat zij hier woonde genoeg hebben gezien om duizend vrouwen naar de hel te verdoemen, laat staan één.

Dat gezegd hebbende lijkt het misschien nog vreemder, en bijna ongelooflijk, dat schrijfster dezes onder ditzelfde dak een even teruggetrokken en kuis bestaan heeft geleid als ze in een slotklooster zou hebben gedaan, vanaf de dag dat ze hier als jong meisje werd opgenomen tot nu.

En hoewel mijn adoptiemoeder me zo nu en dan haar plagerijtjes niet bespaarde (die vrijwel altijd goedmoedig waren, maar soms wreed en grof), respecteerde ze wel mijn gewoonten en stond ze niemand toe die te verstoren. Eerlijk gezegd had ze in het begin van ons gezamenlijke leven wel geprobeerd mij te genezen van mijn primitieve eenzelvigheid. Vrijwel meteen had ze me ontdaan van mijn rouwkleding, omdat ze geen donkere, doffe kleuren om zich heen kon verdragen, en aangezien ze me te bleek vond gaf ze mijn wangen soms wat kleur met een beetje rouge. Daarnaast veranderde ze mijn kapsel door mijn dikke haar, dat ik tot dan toe in twee strakke vlechten droeg, los te laten hangen; en bij een snuisterijenkraam kocht ze verschillende nepgouden ringetjes, kettingen en haarspelden voor me, en een paar oorbellen, eveneens van nepgoud, die ze met behulp van twee zijden draadjes aan mijn oren hing, want mijn moeder had bij mijn geboorte verzuimd gaatjes in mijn oren te laten prikken. Nadat ze me zo had gekapt, getooid en een beetje opgemaakt, ontbood ze me in de woonkamer wanneer er visite was, om me aan haar vriendinnen te showen. Dan maakte ik direct gehoorzaam mijn opwachting, bevend en zwijgend; en met die volle bos haar leek ik net een dier met lachwekkende dunne pootjes en een enorm dikke vacht, aangepast aan een barbaars klimaat. De aanwezigen, herinner ik me, reageerden lachend en grappend op mijn stugheid; maar ze pakten me nooit al te hard aan, al hadden ze dat misschien best gewild, omdat ze heel goed wisten hoe fel, agressief zelfs, mijn beschermster in de bres kon springen voor alles wat bij haar hoorde. Hoewel ze zich inhielden, kleurde ik toch vuurrood door hun grapjes; en mijn verloren, schuchtere ogen zochten die van mijn beschermster, terwijl ik hevig rillend alsof ik koorts had wegdook tussen haar gewaden.