Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Ota Pavel - Hoe ik de vissen ontmoette

2023 | Uitgeverij Koppernik | € 21,50 | Paperback met flappen, 176 blz. | Vertaald door Edgar de Bruin

Ota Pavel

Hoe ik de vissen ontmoette (Koppernik)

Boek

Hoe ik de vissen ontmoette zijn de ontroerende memoires van de Joods-Tsjechische schrijver Ota Pavel. Hij neemt ons mee naar zijn onbezorgde jeugd en de magische tijd waarin de wereld gevuld leek te worden met het vissen langs rivieren en rond meren in het bijzijn van twee sprankelende verhalenvertellers: zijn vader en zijn oom Prošek. Achter de zonnige, liefdevolle anekdotes over de natuur en het vissen verzamelen zich de schaduwen van de donkere tijden die Pavel de rest van zijn leven zullen achtervolgen. 

Het tedere Hoe ik de vissen ontmoette gaat over het streven naar geluk en vrijheid waardoor we de grootste catastrofes van de geschiedenis kunnen overleven, maar ze zijn boven alles een gepassioneerd en aangrijpend pleidooi voor vissen, leven en liefde. 

Biografie

Ota Pavel, geboren als Ota Popper (1930-1973), was een Tsjechische schrijver, journalist en sportverslaggever. Hij wordt geroemd om zijn korte verhalen en autobiografische romans. Zijn carrière als sportverslaggever kwam tot een einde toen bleek dat hij een bipolaire stoornis had. In 1966 moest hij ook stoppen met zijn werk als journalist en werd hij verschillende keren opgenomen in een inrichting. In deze moeilijke periode schreef hij zijn mooiste werken. In 1973 stierf hij aan een hartaanval.

Vertaler

Edgar de Bruin (1958) heeft Tsjechische taal- en letterkunde gestudeerd en inmiddels meer dan vijftig romans vertaald. Hij is meerdere malen onderscheiden: de Aleida Schot-prijs (2007), de Premia Bohemica Prijs namens Tsjechische Bond van Schrijvers (2008), de Letterenfonds Vertaalprijs (2015) en de Tsjechische Jiří Theiner-prijs (2017). Hij introduceerde schrijvers als Jáchym Topol, Patrik Ouředník, Marek Šindelka en Markéta Pilatová in Nederland en vertaalt werk van klassieke auteurs als Egon Hostovský en Karel Čapek. Naast verhalen, toneel en poëzie heeft hij ook een tiental kinderboeken vertaald. Sinds 2003 is hij de literair agent van een dozijn Tsjechische auteurs en samen met zijn partner Magda de Bruin-Hüblová bestiert hij het literair agentschap Pluh. 

Fragment

Mijn eerste vis

Prošek keerde aangeschoten terug van de kroeg Anamo en zong lustig soldatenliedjes. Hij kende er veel, in de oorlog had hij in Servië gevochten. In zijn zij was een granaatscherf blijven zitten, maar hij had er geen last meer van zodra hij een paar borrels op had. Toen hij met zijn boot bij ons aanlegde, gaf hij Holan de herdershond een kus op zijn snuit en ging onder de geurende acacia zitten.
    Ik stond toen bij het veer, ik mocht weer eens niet mee met mijn broers, ze namen liever een meisje mee, Dáša, de dochter van Béďa Peroutka, die me in het geheel niet zag staan. 
    Oom Prošek keek me met zijn groene ogen aan: ‘Kom hier, pikkie!’
    Langzaam slenterde ik naar hem toe, hij mocht me niet zo erg. Jirka was zijn favoriet, dat was een schoffie naar zijn aard. Ik was de jongste, het moederskindje. Prošek nam me onderzoekend op en haalde een zure bom uit zijn smoezelige zak: ‘Hier.’
    Ik nam mijn duim uit mijn mond en stak er de zure bom in. Hij volgde me met zijn blik. Toen haalde hij een heupflesje tevoorschijn. ‘Hier, neem een slok,’ droeg hij me op.
    Er zat niets meer in. Maar ik keek voldaan. De afwezige drank bracht ons dichter bij elkaar. Hij stond op en gebaarde dat ik hem naar de schuur moest volgen. Hij pakte een lange hazelaartak en zei: ‘Ik ga een hengel voor je maken. Ik heb hem hier al een tijdje voor je liggen.’ 
Hij haalde een scherp mes uit zijn zak en hij maakte een jaap hier en jaap daar, en ik keek naar zijn afgebeulde handen waaraan een vinger ontbrak, die hij er eigenhandig af had gesneden bij het snoeien van wilgentenen voor manden. Ik zag zijn gezicht, verwrongen van de pijn, de granaatscherf in zijn zij speelde weer op. Maar de drank tegen de pijn was op. Hij was klaar met de hengel. Toen wist ik niet dat dit mijn waardevolste hengel was, maar nu wel. Het was de hengel van mijn jeugd waarbij de latere modellen van Amerikaanse en Japanse makelij verbleekten. Hij bond er een vislijn aan en maakte er een ganzenveer en een haakje aan vast. Toen zei hij: ‘Bij het eiland zitten solitaire baarzen. Ga daar maar naartoe, pikkie, en gooi hun stekeltjeskapsel in de war. Ik blijf hier op je wachten.’
Hij rolde zich op zijn zij en Holan legde zijn kop in zijn schoot. Over een paadje kwam ik bij het eiland. Het liep tegen het middaguur, er stond een lekker warm zonnetje. Ik spietste een worm aan de haak en gooide mijn lijn uit. Ze beten niet, je zag enkel blauwe libellen op gele plompen zitten en ergens in een kronkel van de rivier deden smakkende kopvoorns zich tegoed. De witte veer lag roerloos op het water als een witte boot bij windstilte. In gedachten hees ik de zeilen en beval de kapitein om uit te varen, om te worden voortgetrokken door een bonte vis. Maar de veer bleef daar maar drijven, mijn ogen vielen dicht, slechts af en toe gluurde ik met een oog of mijn witte boot al was uitgevaren.
Opeens trilde de veer en eromheen verscheen een kring in het water. En nog een en nog een, alsof het signalen waren uit onmetelijke waterdiepten. Iemand was met de boot aan het spelen en stoeien, alsof telkens de V-snaar van de motor begon te draaien. Het was dus geen zeilboot, maar een witte motorboot. De veer begon te steigeren, hij ging op zijn kop staan en stak zijn poten in lucht als een half ondergedoken eend. Op dat moment omklemde ik al krampachtig de hengel. Het was vast een baars met stekels, die hier in zijn eentje woonde. De veer deed ondertussen oeps!, en verdween. Maar je kon zien dat hij onder water in de richting van de gele plompen trok. Ik zette de lijn vast. De hengel kromde zich tot een boog en voor het eerst van mijn leven voelde ik het zalige trekken van een vis. Na een machtige tweestrijd doemde een stekelige bek op. Het was een baars en hij was zo groot als een rood geruite pet, maar hij was ook nog olijfgroen met donkere strepen. Hij voerde zijn rode vinnen als oorlogsvaandels en door zijn hoge rug leek hij op een stier. In plaats van ogen had hij gouden levende muntjes en op zijn rug staken opstaande lansen uit. Dit was geen vis, dit was een draak, een geharnaste ridder met een rode pluim op zijn helm.
Ik trok hem op de kant in het gras en ging boven op hem liggen zodat hij niet kon wegglippen. We waren allebei knokkende jongens. Toen droeg ik hem triomfantelijk naar het veer. Ik prikte me aan zijn lansen en er welde een beetje bloed op uit mijn vingers. Ik dacht aan dat oom Prošek me vanaf vandaag dag net zo zou mogen als Jirka. Prošek zat op het bankje en dronk geitenvermouth – melk – om de drank te verdrijven. Ik kreeg een complimentje van hem: ‘Goed gedaan, hoor.’
Hij vilde de baars en spijkerde de kop en de huid aan de schuurdeur, zodat iedereen kon zien dat in Luh bij Branov een nieuwe visser was geboren.
Ik pakte een melkkruk en zat dagenlang onder de trofee. Als er iemand langskwam om het veer te nemen, kuchte ik en snoot mijn neus om hem op de baars te attenderen. Ik oogstte een hoop roem. Ook Dáša, de dochter van Béďa Peroutka kwam voorbij. Ik kreeg van haar een kus op mijn wang en ze zei: ‘Je bent een echte kanjer.’
Op een nacht echter was mijn trofee spoorloos verdwenen. Misschien had Andělka de kat hem opgegeten. Maar het leek er meer op dat mijn geliefde oom Prošek hem van de deur had gehaald. Hij moest inmiddels wel zijn buik vol hebben van mijn snoeverige gedrag en had weer een hekel aan me gekregen.
 

Reacties

‘Het zijn absurde parabels, afwisselend hilarisch, verontrustend en mysterieus.’ The Guardian

‘Ik raad u met drang aan dit boek te lezen.’ Adam Thirlwell, New Statesman

‘Wat de ruimhartigheid van dit boek zo hartverscheurend maakt, is de wetenschap dat Pavel het in een psychiatrisch ziekenhuis schreef op de dagen dat hij door de tralies kon kijken en zijn mentale helderheid kon herwinnen.’ The Economist