Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
J.G. Farrell - Onlusten

2023| Aldo Manuzio | €24,99 | Gebonden, 448 blz. | Vertaald door Rob van der Veer

J.G. Farrell

Onlusten (Aldo Manuzio)

Boek

Kort na de eerste wereldoorlog reist de Engelse majoor Brendan Archer naar een Iers kustplaatsje, waar zijn verloofde in het Majestic Hotel woont; een immens, vervallen hotel dat eigendom is van haar vader. Archer kent haar nauwelijks en het is hem eigenlijk niet duidelijk of ze inderdaad verloofd zijn. Ze onttrekt zich aan zijn gezelschap en overlijdt tenslotte. Maar Archer weet zich niet meer van het hotel los te rukken. Geleidelijk neemt hij de plaats in van de eigenaar, die meer en meer vervreemd van zijn omgeving raakt.
Intussen komen de Ieren steeds meer in opstand tegen de Britse overheersing. Als de hoteleigenaar een opstandeling heeft doodgeschoten omdat die het standbeeld van koningin Victoria wil opblazen, moet hij vluchten. De majoor blijft achter, maar intussen maakt een jarenlang geknechte bediende aanstalten om het hotel in een vuurzee te veranderen. De laatste gasten redden de majoor, inmiddels door opstandelingen gekneveld en op het strand ingegraven, nog net op tijd van een gruwelijke verdrinkingsdood.
Onlusten is een geniale roman waarin elke gebeurtenis verwijst naar de troebele verhouding van Ierland en Engeland, die door de Brexit weer heel actueel zijn.

Biografie

James Gordon Farrell (1935-1979) werd geboren in het Engelse Liverpool maar bracht zijn jeugd door in het Ierse Dublin. Hij werd beroemd door zijn Empire Trilogy waarin hij het afbrokkelen van het Britse wereldrijk beschrijft. Twee delen uit deze trilogie werden elk bekroond met de Man Booker Prize. Onlusten werd gepubliceerd in het jaar dat de gewapende strijd van de IRA begon.

Vertaler

Rob van der Veer vertaalde eerder werk van o.a. André Brink, Philip Roth, John Banville, Damon Galgut en Nicole Krauss.

Fragment

Terwijl het bijeengeraapte, witflanellen legertje in een gniffelende sliert naar de bomen liep, vroeg iemand lijzig: ‘Moeten we niet informeren of het vrouwvolk wel veilig is?’

‘Die zijn sowieso veilig als jij niet in de buurt bent,’ werd er geantwoord en iedereen lachte vrolijk. Ripon had zich bij de majoor aangesloten en was hem gaan vertellen over een merkwaardige gebeurtenis, een paar dagen geleden tijdens een tennismiddagje, niet ver hiervandaan in Valebridge. Een zwaar bewapende patrouille te fiets had twee verdachte individuen (ongetwijfeld Sinn Féiners) betrapt, die met de brug over het kanaal stonden te knoeien. Een ervan was over de akkers weggevlucht en had kunnen ontsnappen. De ander, die een fiets bij zich had en daar geen afstand van wilde doen, had erop vertrouwd dat hij de Royal Irish Constabulary te snel af zou zijn als hij maar op de trappers ging staan. Hoewel de wanhopig pedalerende vluchteling de eerste vijftig meter slingerend voor de smerissen uit reed, vrijwel binnen grijpafstand, had hij daarna langzaam terrein gewonnen. Toen de agenten hun achtervolging hadden vertraagd om hun revolver te trekken, wist de Sinn Féiner zijn voorsprong te vergroten tot bijna honderd meter. Maar ook hij minderde vaart toen de eerste kogels om zijn oren begonnen te fluiten en had misschien al wel besloten zich over te geven toen zijn achtervolgers door onheil werden getroffen. Een van de agenten had zijn handen van het stuur gehaald om rustig, met twee handen op de fietser te kunnen richten. Ongelukkigerwijs was hij, net op het moment dat hij de trekker overhaalde, stevig uit koers geraakt en tegen zijn collega’s opgebotst. Het gevolg was dat ze alle drie lelijk waren gevallen. Terwijl ze moeizaam overeind kwamen en zich stonden af te stoffen, verwachtend dat ze hun prooi over de kam van de heuvel zouden zien verdwijnen, zagen ze tot hun verbazing dat ook hij vaart minderde. Haastig zetten ze hun stuur recht en stevenden op de Sinn Féiner af, staand op de pedalen om het tempo op te voeren; zijn ketting was eraf gelopen. In plaats van op gevangenneming te wachten had hij zijn fiets achtergelaten en was hij weggevlucht over de oprijlaan van het huis waar het tennisfestijn gaande was. Wat schrokken de tennisspelers en toeschouwers toen er ineens een sjofel geklede jonge man uit het struikgewas kwam stuiven en in volle vaart over de baan tegen het grove draadgaas op rende (dat hij kennelijk niet gezien had)! Bij de botsing was hij door zijn knieën gezakt. Maar hoewel hij verdoofd leek, begon hij zich vrijwel onmiddellijk overeind te hijsen door zijn vingers in de schakels te haken. Vervolgens gooide er iemand een tennisbal naar hem. Hij draaide zich om alsof het hem verbaasde dat hij door zoveel gezichten werd aangekeken. Daarna werd er nog een tennisbal gegooid, en nog een. Hierop was de man bij zijn positieven gekomen en langs het hekwerk gekropen om naar een opening te zoeken. Omdat hij er geen vond, sprong hij overeind en klampte hij zich aan het hekwerk vast om zich op te trekken. Maar intussen stond iedereen met tennisballen naar hem te smijten. Toen begon een van de vrouwen mee te doen door met een leeg glas te gooien, maar toch wist hij zich overeind te hijsen. Er was iemand (Ripon dacht dat het misschien de oude dokter Ryan was geweest, ‘die seniele oude baas’, met wie ze net thee hadden zitten drinken) die tegen iedereen schreeuwde om op te houden. Maar niemand schonk daar aandacht aan. Er zwiepte een tennisracket door de lucht, dat op slechts een paar centimeter na zijn doel miste. Iemand rukte zijn tennisschoenen uit om ermee te gooien, en een ervan raakte de vluchteling in zijn lendenstreek. Hij stond nu even zijn krachten te verzamelen. Toen begon hij weer te klimmen. Er spatte een bierflesje uiteen tegen een van de stalen heksteunen naast zijn hoofd en een zware wandelschoen raakte hem op zijn arm. Toen tolde er ten slotte een racketklem door de lucht en die trof hem vol op zijn achterhoofd. Hij viel neer als een zak aardappelen en bleef bewusteloos liggen. Maar toen de rood aangelopen klabakken eindelijk waren aangekomen, hijgend en puffend, om hem te arresteren, zagen ze dat de tennisspelers en hun vrouwen nog steeds bezig waren de voorover liggende, roerloze Sinn Féiner te bekogelen met alles wat ze maar in handen konden krijgen.

‘Lieve help!’ riep de majoor uit. ‘Wat een ongelooflijk verhaal! Eerlijk gezegd kan ik me haast niet voorstellen dat mensen met spullen naar een bewusteloze man staan te gooien. Heb je het allemaal zelf zien gebeuren?’

‘Nou, nee, ik ben er eigenlijk niet bij geweest. Maar ik heb gesproken met een heel stel mensen die aanwezig waren en… maar wat ik wilde zeggen…’

‘Ik moet het aan dokter Ryan vragen, die “seniele ouwe baas”, zoals je hem noemt.’

‘Maar ik ben nog niet uitverteld,’ riep Ripon. ‘Het geval is, later bleek dat die vent helemaal niet van Sinn Féin was. Hij stond alleen maar die brug te repareren, samen met een andere werkman.’

‘Maar dat is belachelijk,’ zei de majoor. ‘Waarom zouden ze op de vlucht slaan als ze geen…’ Maar Ripons aandacht was afgeleid en hij luisterde al niet meer.