Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Katherine Mansfield - Het tuinfeest en andere verhalen

2023 | Uitgeverij Orlando | €23,99 | Gebonden, 240 blz. | Vertaald door Jo Fiedeldij-Dop

Katherine Mansfield

Het tuinfeest en andere verhalen (Orlando)

Boek

Katherine Mansfield werd tijdens haar leven bewonderd door schrijvers als Virginia Woolf en D.H. Lawrence en geroemd om haar sfeertekeningen, haar taalgebruik en haar oog voor detail. Mansfield schrijft haar verhalen in een zuivere, heldere taal, waarmee ze met uiterste precisie de gevoelens en gedachten weergeeft van haar personages: mensen van elke leeftijd, uit alle rangen en standen van de samenleving. Humor, inlevingsvermogen en mededogen kenmerken haar benadering van mensen en dieren.

Biografie

Katherine Mansfield (1888-1923) groeide op in Nieuw-Zeeland als dochter van een rijke koloniale handelaar. Op 15-jarige leeftijd werd ze naar Engeland gestuurd voor haar opleiding, maar toen ze in 1906 terugkeerde kon ze niet meer aarden in het bekrompen milieu waarin ze was opgegroeid. Ze vertrok in 1908 definitief naar Europa, waar ze in Londen bevriend raakte met Virginia Woolf en D.H. Lawrence en verkeerde in kringen rond de Bloomsbury-groep. Mansfield trouwde, maar bleef verhoudingen met zowel mannen als vrouwen hebben. Na de dood van haar broer in 1915 schreef ze een serie verhalen met Nieuw-Zeeland als achtergrond, die tegenwoordig tot haar beste werk worden gerekend: Het tuinfeest en andere verhalen (1922). Katherine Mansfield overleed op 34-jarige leeftijd in Frankrijk aan tuberculose. Zij geldt als een van de belangrijkste Engelstalige schrijvers van korte verhalen uit de eerste helft van de vorige eeuw. 

Fragment

Enige ogenblikken later ging de achterdeur van een van de bungalows open. Een gedaante in een breedgestreept badpak liep met grote passen door het landje, sprong over het hek, rende door het boendergras naar beneden, zwoegde hetzandheuveltje op en racete of zijn leven ervan afhing over de grote poreuze stenen, over de koude natte kiezels naar het harde zand dat glom als olie. Plons-Plons! Plons-Plons! Het water spatte om zijn benen toen Stanley Burnell triom-fantelijk erin waadde. Hij was er zoals gewoonlijk het eerste in! Hij had ze weer allemaal verslagen. En hij bukte zich omzijn hoofd en nek nat te maken.

‘Gegroet, broeder! Gegroet, edele heer!’ Een fluwelige basstem dreunde over het water.

Wel allemachtig! Potverdomme! Stanley richtte zich op en zag in de verte een donker hoofd op en neer deinen en een opgestoken arm. Het was Jonathan Trout – eerder dan hij! ‘Een zalige morgen!’ zong de stem.

‘Ja, prachtig!’ zei Stanley kortaf. Waarom, verdorie, bleef die kerel niet in zijn eigen stuk zee? Waarom moest hij uit- gerekend op deze plek zijn gezicht vertonen? Stanley zette zich met kracht af, sloeg zijn armen en benen uit en zwom crawlend weg. Maar Jonathan was tegen hem opgewassen. Hij kwam naar hem toe, zijn zwarte haar sluik op zijn voor- hoofd, zijn korte baard sluik van het water.

‘Ik heb vannacht een merkwaardige droom gehad!’ riep hij.

Wat scheelde de man? Die manie om te praten ergerde Stanley mateloos. En het was altijd hetzelfde – altijd een of ander kletspraatje over een droom die hij had gehad of een krankzinnig idee dat hij in zijn hoofd had gehaald of eenonzinverhaal dat hij had gelezen. Stanley draaide op zijn rug en trapte met zijn benen tot hij een levende fontein was. Maar desondanks... ‘Ik droomde dat ik over een verschrik- kelijk hoge rotswand hing en iets riep tegen iemand in de diepte.’ Net iets voor jou! dacht Stanley. Hij hield het niet langer uit. Hij stopte met spatten. ‘Hoor eens, Trout,’ zei hij, ‘ik heb vanochtend enorme haast.’

‘Wát zeg je?’ Jonathan was zo verbaasd – of deed alsof – dat hij onder water zonk en blazend weer boven kwam.

‘Ik bedoel alleen maar,’ zei Stanley, ‘dat ik geen tijd heb om... om... om rond te lummelen. Ik wil opschieten. Ik heb haast. Ik moet vanochtend aan het werk... zie je?’

Nog voordat Stanley was uitgesproken, was Jonathan al vertrokken. ‘Ga je gang, vriend!’ zei de basstem vriendelijk en vrijwel zonder een golfje gleed hij weg door het water... Maar wat een rotvent! Hij had Stanley’s zeebad bedorven. Wat een onhandelbare idioot was die man! Stanley zwom weer met forse slagen de zee in, kwam even vlug weer terug en rende het strand op. Hij voelde zich bekocht.

Jonathan bleef nog wat langer in het water. Hij dreef, zijn handen zachtjes als vinnen bewegend, en liet zijn lange ma- gere lichaam wiegen door de zee. Het was vreemd, maar ondanks alles was hij erg op Stanley Burnell gesteld. Welis- waar had hij er soms een duivels plezier in om hem te pla- gen, om hem voor de gek te houden, maar in zijn hart had hij met de kerel te doen. Die drang om van alles een opgave te maken had iets zieligs. Je had onwillekeurig het gevoel dat men hem op zekere dag door zou hebben en wat zou dat een dreun voor hem zijn! Toen kwam er een immense golf die Jonathan optilde, hem passeerde en bruisend van vreugde op het strand brak. Wat een prachtexemplaar! En daar kwam er nog een. Op die manier moest je leven – zorgeloos, roe- keloos, je volledig laten gaan. Hij ging staan en drukte zijn tenen in het stevige, gerimpelde zand toen hij naar het strand waadde. Je moest de dingen gemakkelijk opnemen, niet vechten tegen de eb en vloed van het leven maar eraan toegeven – daar kwam het op aan. Al die spanning was volkomen verkeerd. Je moest leven – leven! En de volmaak- te morgen, zo fris en pril, koesterde zich in het licht, als het ware lachend om zijn eigen schoonheid, en scheen te fluis- teren: ‘Waarom niet?’

Maar nu hij uit het water was, werd Jonathan blauw van de kou. Zijn hele lichaam deed pijn; het was net of iemand het bloed uit hem wrong. Hij liep met stijve spieren, lang- zaam en rillend het strand op en ook hij vond dat zijn bad was bedorven. Hij was er te lang in gebleven.