Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Elizabeth Von Arnim - De betovering van april

2023 | Uitgeverij Signatuur | €22,90 | Paperback met flappen, 288 blz. | Vertaald door Kathleen Rutten

Elizabeth Von Arnim

De betovering van april (Uitgeverij Signatuur)

Boek

Londen, 1922. De buurvrouwen mevrouw Wilkins en mevrouw Arbuthnot reageren op een advertentie voor een Italiaans palazzo als vakantieverblijf. Door geldgebrek zoeken ze via de krant nog twee dames erbij en vertrekken zonder medeweten van hun echtgenoten, die al lang de interesse in hun vrouwen kwijt zijn geraakt, uit het regenachtige Londen. Tussen pijnbomen en blauweregen ontspint zich een komedie van misverstanden en ieder van hen herontdekt een eigen manier om te leven en om lief te hebben. 

Biografie

Elizabeth von Arnim was een zeer succesvolle auteur. Ze werd geboren als Mary Annette Beauchamp op 31 augustus 1866 in Kirribilli Point, Australië. Ze groeide op in een Britse koloniale middenklassefamilie en was de nicht van schrijver Katherine Mansfield, met wie ze een goede band had. Met H.G. Wells had zij een levenslange vriendschap. Ze woonde daarna in Londen, Berlijn, Polen en de Verenigde Staten. In 1890 trouwde ze met haar eerste man, graaf Henning August von Arnim-Schlagenthin, een Pruisische aristocraat, met wie ze vijf kinderen kreeg. In 1898 publiceerde zij haar debuut Elizabeth en haar Duitse tuin, anoniem uitgegeven. Het boek is gebaseerd op haar eigen leven en haar eigen tuin aan het familiehuis

Fragment

Het begon op een middag in februari in een Londense damessociëteit – een ongeriefelijke sociëteit en een druilerige middag – toen mevrouw Wilkins, die uit Hampstead was gekomen om boodschappen te doen en op de sociëteit had geluncht, in de rooksalon The Times van tafel pakte, haar blik lusteloos over de pagina met korte advertenties liet gaan en deze zag:

Aan hen die blauweregen en zonneschijn waarderen. Te huur voor de maand april, aan de kust van de Middellandse Zee: klein en gemeubileerd middeleeuws Italiaans kasteel. Het noodzakelijke personeel is aanwezig. Antwoordnummer 1000, The Times.

Dat was de conceptie ervan, maar zoals wel vaker het geval is, was degene die concipieerde zich er op dat moment niet van bewust. Omdat mevrouw Wilkins niet vermoedde dat daar en toen werd beslist over april van dat jaar liet ze de krant met een geërgerd en berustend gebaar vallen, liep naar het raam en staarde somber naar de natte straat.

Voor haar waren middeleeuwse kastelen niet weggelegd, zelfs niet als ze specifiek als klein werden omschreven. Voor haar waren de Middellandse Zeekust in april, blauweregen en zonneschijn ook niet weggelegd. Zulke genoegens waren alleen voor de rijken. Toch was de advertentie gericht aan hen die zulke dingen waarderen; ze was dus hoe dan ook aan haar gericht geweest, want zij waardeerde ze zeker, meer dan iemand kon weten, meer dan ze ooit had laten merken. Maar ze was arm. Op de hele wereld bezat ze van zichzelf maar negentig pond, die ze jaar na jaar opzij had gelegd, pond voor pond met zorg had bespaard op haar kledingtoelage. Op voorstel van haar man had ze het bedrag bij elkaar geschraapt als steun en toeverlaat voor barre tijden. De kledingtoelage die ze van haar vader kreeg bedroeg honderd pond per jaar, zodat mevrouw Wilkins’ kleren in de woorden van haar man, die haar aanspoorde te sparen, bescheiden en netjes waren terwijl haar kennissen onderling, als ze het al over haar hadden, wat zelden voorkwam, want ze was zeer verwaarloosbaar, ze omschreven als niet om aan te zien.

Meneer Wilkins, die advocaat was, moedigde zuinigheid aan, behalve die tak ervan die betrekking had op zijn eten. Dat was volgens hem geen zuinigheid, dat was slecht zorg dragen voor het huishouden. Maar voor de zuinigheid die als de mot in mevrouw Wilkins’ kleren ging zitten had hij veel lof. ‘Je weet maar nooit,’ zei hij, ‘wanneer er slechte tijden komen, en dan zul je heel blij zijn met een appeltje voor de dorst. In feite misschien wij allebei wel.’

Ze keek uit het raam van de sociëteit naar Shaftesbury Avenue – het was een karige sociëteit die echter gunstig gelegen was voor Hampstead, waar ze woonde, en voor Shoolbred, waar ze boodschappen deed – en toen ze daar zo een poosje heel somber had gestaan, met haar geestesoog gericht op de Middellandse Zee in april, de blauweregen en de benijdenswaardige mogelijkheden van de rijken, terwijl haar fysieke ogen de werkelijk uitermate vreselijke roetige regen gestaag zagen vallen op voorbijsnellende paraplu’s en spattende bussen, vroeg mevrouw Wilkins zich plotseling af of dit misschien niet de barre tijd was waar ze zich na de herhaalde aansporingen van Mellersh – Mellersh was meneer Wilkins – op had voorbereid, en of de voorzienigheid niet de hele tijd al had bedoeld dat ze haar spaargeld moest gebruiken om dit klimaat achter zich te laten en een klein middeleeuws kasteel op te zoeken. Een gedeelte van haar spaargeld, natuurlijk, misschien wel een heel klein gedeelte. Omdat het middeleeuws was, zou het kasteel vervallen kunnen zijn, en bouwvallen waren beslist goedkoop. Ze zou helemaal geen bezwaar hebben tegen wat verval, omdat je daar niet voor hoefde te betalen; integendeel, doordat het de prijs die je moest betalen verlaagde, betaalde het jou eigenlijk. Maar wat een onzin om te denken dat...

Ze wendde zich van het raam af met hetzelfde gebaar van ergernis en berusting waarmee ze The Times had neergelegd en liep door de salon naar de deur, met de bedoeling haar regenjas en paraplu te pakken, zich naar binnen te vechten in een van de overvolle bussen en op weg naar huis Shoolbred binnen te lopen voor een paar tongen voor Mellersh’ avondmaal – vis was lastig, want afgezien van zalm hield Mellersh alleen van tong – toen ze mevrouw Arbuthnot zag, een vrouw die ze van gezicht kende omdat ze ook in Hampstead woonde en lid van de sociëteit was, en die nu in het midden van de salon aan de tafel met kranten en tijdschriften zat, op haar beurt verdiept in de eerste pagina van The Times.

Mevrouw Wilkins had nog nooit een woord gewisseld met mevrouw Arbuthnot, die bij een van de talrijke groeperingen binnen de kerk hoorde en zich bezighield met het analyseren, rubriceren, indelen en registreren van de armen, terwijl zij en Mellersh als ze uitgingen de feestjes bijwoonden van impressionistische schilders, van wie er veel waren in Hampstead. Een zus van Mellersh was met een van hen getrouwd en woonde op de Heath, en vanwege deze verbintenis werd mevrouw Wilkins een kring binnengehaald die haar uitermate vreemd was, en ze had schilderijen leren vrezen. Ze moest er dingen over zeggen maar wist niet wat.

Gewoonlijk mompelde ze: ‘Prachtig’, met de indruk dat dat niet genoeg was. Maar niemand stoorde zich eraan. Niemand luisterde. Niemand toonde enige belangstelling voor mevrouw Wilkins. Ze was het soort vrouw dat op feestjes niet opviel. Haar door zuinigheid geteisterde kleding maakte haar praktisch onzichtbaar; haar gezicht was onopmerkelijk, haar conversatie bedeesd, want ze was verlegen. En als je kleren, gezicht en conversatie allemaal verwaarloosbaar zijn, dacht mevrouw Wilkins, die haar gebreken kende, wat blijft er dan op feestjes van je over?

Bovendien was ze altijd samen met Wilkins, een knappe, frisgeschoren man die een feest aanzien verleende door simpelweg te komen. Wilkins was bijzonder achtenswaardig. Het was bekend dat de oudste vennoten van zijn kantoor een hoge dunk van hem hadden. De kring van zijn zus bewonderde hem. De uitspraken die hij deed over kunstenaars en kunst waren beslist verstandig. Hij was bondig, hij was tactvol, hij zei nooit een woord te veel; aan de andere kant zei hij evenmin ooit een woord te weinig. Hij wekte de indruk dat hij van alles wat hij zei kopieën bewaarde, en hij was zo overduidelijk betrouwbaar dat het herhaaldelijk gebeurde dat mensen die hem op deze feestjes ontmoetten ontevreden werden over hun eigen advocaten en zich na een periode van onrust van hen losmaakten en naar Wilkins gingen.

Vanzelfsprekend werd mevrouw Wilkins aan het zicht onttrokken. ‘Zij,’ zei zijn zus, die zelf ook neigde naar kritische, bondige en beslissende uitspraken, ‘zou thuis moeten blijven.’ Maar Wilkins kon zijn vrouw niet thuislaten. Hij was advocaat, en advocaten hadden allemaal vrouwen die ze lieten zien. Met de zijne ging hij door de week naar feestjes en op zondag naar de kerk. Omdat hij nog tamelijk jong was – hij was negenendertig – en op oude dames aasde, van wie hij er in zijn praktijk nog niet voldoende had, kon hij het zich niet permitteren de kerk over te slaan, en daar had mevrouw Wilkins kennisgemaakt, hoewel niet door middel van woorden, met mevrouw Arbuthnot.

Reacties

‘Von Arnim heeft oog voor kleine menselijke tekortkomingen, de kleine daden van kleinzieligheid en egoïsme waaraan de meeste mensen zich overgeven. Ze beschrijft de manier waarop mensen elkaars goede (en minder goede) bedoelingen verkeerd interpreteren, en de eerste hoofdstukken lezen als een komedie van miscommunicatie.’ – The Guardian

‘Deze opbeurende roman mag je niet missen - het lezen ervan is bijna net zo goed als zelf op vakantie gaan.’ – The Observer