Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Kay Dick - Zij

2023 | Uitgeverij Orlando | € 22,99 | Gebonden, 160 blz. | Vertaald door Lisette Graswinckel

Kay Dick

Zij (Orlando)

Boek

Dit is Groot-Brittannië: maar niet zoals we het kennen. Zij beginnen met een dode hond, schimmige voetstappen, in beslag genomen boeken. Niet lang daarna wordt de National Gallery gezuiverd; spookachtige torens overzien de kust; barbaarse horden struinen het platteland af om kunstwerken te vernietigen – en iedereen die zich verzet.

Zij is een in vergetelheid geraakt en nu wereldwijd herontdekt dystopisch meesterwerk over kunst in de verdrukking: een hartenkreet tegen censuur, een radicale viering van non-conformisme – en een waarschuwing.

Biografie

Kay Dick was romancier, journalist en redacteur. Ze werd in 1915 in Londen geboren en werkte bij de boekhandel Foyles voordat ze op haar zesentwintigste de eerste vrouwelijke directeur van de Engelse uitgeverij P.S. King & Son werd en in die hoedanigheid de redactie verzorgde van o.a. de auteur George Orwell. Later schreef ze recensies voor New Statesman, The Times, Spectator en Punch en was onder pseudoniem hoofdredacteur van The Windmill. Dick schreef vijf romans, waaronder Zij (1977), een dystopische novelle die haar de South-East Arts Literature Prize opleverde maar vlot uit druk raakte, totdat deze recentelijk werd herontdekt. Wat een klein wonder mag heten, aangezien Dicks romans zelfs antiquarisch amper verkrijgbaar zijn. Je zou het ook een wapenfeit kunnen noemen als je bedenkt dat in Zij een anonieme horde filistijnen boeken verbrandt en kunstenaars het werken onmogelijk maakt. Ook schreef ze drie biografieën, verzorgde ze anthologieën en voerde ze campagne voor leenrechtvergoeding. Gedurende tweeëntwintig jaar woonde Dick met haar levenspartner, romancier Kathleen Farrell, in Hampstead. Later verhuisde ze naar Brighton, waar ze tot aan haar dood in 2001 lansen bleef breken voor collega-schrijvers.

In haar werk was Kay Dick haar tijd ver vooruit. De verteller blijft naamloos en genderloos, iets wat in overeenstemming is met wat in de pers werd omschreven als Dicks ‘androgyne mentale houding’. ‘Geslacht doet er niet toe.’ ‘Zij’ zijn een anonieme, maar groeiende groep die langzaam maar zeker elke vorm van expressie (kunst, liefde, persoonlijkheid) beteugelt met behulp van boekverbrandingen, lijfstraffen en eufemistische newspeak. Wat zij willen is: tv, winkelen, beton, samengevat: passiviteit en anticommunicatie. Het is een kleine stap naar de ‘sociale’ media (over newspeak gesproken) en twijfel zaaiende desinformatie van nu.

Een vergelijking met George Orwells 1984 (1948) en Margaret Atwoods The Handmaid’s Tale (1985) ligt voor de hand, al lijken zowel staat als religie in Zij (1977) afwezig; de totalitaire barbarij is een populistische aangelegenheid. Het maakt van Zij een tijdloze tekst over de massamediamens van toen en nu.

Vertaler

Lisette Graswinckel is literair vertaler en cultuurwetenschapper.

Ze vertaalde onder meer werken van Leonora Carrington, Edna Ferber, Joseph Conrad en Edith Wharton. Ook heeft ze onder meer lesgegeven op de Vertalersvakschool en de ITV Hogeschool voor tolken en vertalen

Fragment

onheil op komst

In het vroege septemberlicht lag Karrs huis er schitterend bij. Subliem zelfs. Vanaf zijn dak had je onbelemmerd uitzicht op zee. Karr nam me mee naar boven zodat ik me kon oriënteren. We keken uit op een nauw toelopende driehoek. Je kon je voorstellen dat Karr op een eiland woonde, een uitstekende landpunt tussen twee smalle rivieren, waarvan de ene naar zee toe uitwaaierde en de andere een kanaal was waarin zwanen dobberden. Deels weiland, deels broekland, met hier en daar hoge plukken riet en zandstrandjes. Een natuurlijk vogelreservaat; een landschap dat op vluchten was ingesteld.

Karrs huis was verhoogd en ommuurd, voorzorgsmaatregelen tegen overstromingen. Enorme hortensia’s, meer boompje dan struik, waren op strategische plekken tussen de ovale tegels van het terras geplant. Bloemtrossen van verschillende schakeringen roze fonkelden in de herfstzon, een schaamteloze overvloed aan fleurigheid, gelegen op het zuiden. Toen we ze gingen bekijken, zag ik aan alles dat Karr ze dagelijks aandacht gaf. Ze drukten ritueel en zorg uit.

‘Een mooi contrast,’ zei ik. Karr begreep wat ik bedoelde. Hij had in de deuropening aan de voorzijde van het huis staan wachten toen ik aan kwam lopen via de lange laan, door het kleine bos, een oase in de omringende monding.

‘Dat bos is lang geleden aangeplant,’ zei hij. ‘Had je moeite om de weg te vinden?’

‘In het begin wel, maar zodra ik bij de oude zeemanskapel was, wist ik dat ik in de buurt kwam.’

‘Ben je naar binnen gegaan?’

Ik vertelde hem wat ik in de kapel had gedaan: ik had de Bijbel op een willekeurige plaats opengeslagen en met mijn ogen dicht mijn vinger ergens neergezet. Zoals je als kind waarzeggertje speelde.

‘Wat had je gekozen?’ vroeg Karr.

‘De Openbaringen natuurlijk!’ Ik lachte gegeneerd.

Ziet, ik kom als een dief.’

‘Je hebt de kosterswoning achter de kapel gemist,’ zei Karr. ‘We gaan later nog wel.’

De bedienden stelden zich discreet op, ik was me amper bewust van hun komen en gaan. De jongen, Jake, stelde zijn pup aan me voor, een zwarte labrador, die tot aan zijn kin kwam. ‘Hij heet Omar, naar de dichter, weet je wel.’ We zaten op de onderste tree van de kale stenen trap en vertelden elkaar verhalen tot Jake aangaf dat het tijd werd om Omar uit te laten.

Ik zocht Karr op in de bibliotheek. De ramen zagen uit op het terras. ‘Je kunt hier zo vaak komen als je wilt,’ zei Karr. Hij stond bij het open raam en keek naar de lucht. ‘Zullen we bij Claire langsgaan?’ vroeg hij.

De benedenverdieping van de kosterswoning was tot atelier verbouwd. Ik bekeek het schilderij dat Claire zojuist had voltooid. Het was geel, helemaal geel, alle varianten en tinten geel. Ik kon het amper verdragen. Ik ging naar buiten en strekte me uit op het gras.

‘Het is mooi, hè?’ zei Karr.

‘Ontstellend mooi.’ Ik ging terug en bekeek het opnieuw.

‘Je mag het hebben als je wilt,’ zei Claire.

‘Nog niet.’ Ik was nerveus. ‘Nog niet.’

‘Kan ik niet beter met je mee teruglopen?’ vroeg Karr.

‘Volgens mij is het veilig. Ik zal de brug over het kanaal nemen.’

Jake en Omar stonden bij de brug op me te wachten. Ze zwaaiden me uit toen ik afsloeg naar de kustweg.

De zon ruwde de horizon boven zee met gebrande siena tegen de tijd dat ik mijn cottage bereikte.

Ik opende mijn ramen en keek omlaag naar de rotsen aan de voet van de klif. Het tij keerde. Zeemeeuwen zweefden boven zee, klaar voor hun laatste avondvangst, terwijl de golven weer aan land rolden. Ik schreef twee brieven, eentje aan Karr en eentje aan Claire. Ik daalde het pad af naar het strand en verzamelde nog wat doorboorde kiezels in de groene poeltjes tussen de rotsen. Krabbetjes renden tussen mijn vingers door. Ik maakte een pakketje van drie van de stenen en adresseerde ze aan Jake. Dit zijn zeesculpturen, geef jij ze maar een naam, schreef ik op een velletje blauw papier.

Ik besloot naar het dorp te gaan. Er zat als enige een onbekende op het bankje met uitzicht op de verwaarloosde aanlegsteiger. Ik liep hem twee keer voorbij, maar hij keek niet mijn kant op. Het schaarse nieuws dat er was, pikte ik in de winkel op.

‘De boeken van Oxford zijn aan de beurt.’ Ik knikte alsof het me niet interesseerde.

De volgende dag ging ik vroeg op pad langs het strand, de zon tegemoet. Ik peilde hoeveel ik nog wist van Keats’ gedichten. Iets na het middaguur bereikte ik de monding. Ik verstoorde per ongeluk een kolonie vlinders toen ik de rivieroever op klom.

Bovenaan stonden Jake en Omar op me te wachten.

Onderweg naar Karrs huis vertelde ik Jake weer een verhaal, een langer verhaal dit keer.

‘Garth is er,’ zei Karr. ‘Hij heeft zijn piano meegenomen.’

‘Naar de kapel?’ vroeg ik.

‘Ja, hij zit daar om herinneringen op te halen.’

Karr zweeg abrupt en tuurde door zijn kleine verrekijker naar de rivier. ‘Blijf vannacht maar hier,’ zei hij.

Na het middageten opende ik de deur van de kapel.

Garth zat achter de piano naar de toetsen te staren. ‘Het moet mogelijk zijn me alles te herinneren,’ zei hij. ‘Op den duur wel,’ zei ik, waarna ik weer naar buiten ging.

Ik voorkwam dat Jake bij Garth binnenliep. ‘Hij zit herinneringen op te halen,’ zei ik. ‘Later.’ We liepen hand in hand terug naar de kosterswoning.

Omar rook een dier in het bos en sprong erachteraan.

‘Het houdt je helemaal niet bezig, hè?’ vroeg ik Claire.

‘Ik heb geen tijd om me ermee bezig te houden,’ zei ze terwijl ze door bleef schilderen.

Jake observeerde haar aandachtig.

‘Kom je vanavond naar Karr?’ vroeg ik.

‘Ik denk het wel.’ Ze keek me aan en gaf me een zoen.

Het doek waaraan ze werkte was blauw, helemaal blauw, alle varianten en tinten blauw. Jake ging naar buiten, hij huilde. Omar likte zijn tranen weg.

‘Kom, laten we naar de waterhoentjes gaan kijken,’ zei ik tegen hem.

We keerden terug naar Karrs huis en bereikten via de trap in de muur het terras. De bedienden zetten buiten de thee klaar.

‘Na het avondeten gaan we schaken,’ zei Karr, ‘tot zij naar bed gaan.’

‘Is Claire verliefd op Garth?’ vroeg ik.

‘We zijn toch allemaal verliefd?’ Karr glimlachte Jake toe.

‘Het moet toch mogelijk zijn…’ begon ik.

‘Om over het hoofd te worden gezien?’

‘Ja, dat bedoel ik waarschijnlijk.’

‘We zullen allemaal bereikt worden,’ zei Karr.

Ik ging naar de bibliotheek en las tot aan het avondeten. Jake observeerde me aandachtig. Karr gaf de hortensia’s water.

Claire en Garth kwamen glimlachend binnen.

Hij heeft het zich herinnerd, dacht ik, toen ik de uitdagende blik in zijn ogen zag. Terwijl Karr en ik zitten te schaken, zal hij met Claire de liefde bedrijven in de kosterswoning en dan teruggaan naar de kapel en spelen wat hij zich herinnert. Jake zal stiekem zijn bed uit gaan en als een nachtdiertje naar de kapel sluipen. Hij zal de deur zachtjes openen en sluiten en aandachtig naar Garth luisteren. Dit alles voorzag ik terwijl we wachtten tot de nacht viel.

‘Je hebt een nieuwe bediende.’ Claire had het tegen Karr.

‘Ja. Zij hebben hem gestuurd.’ Karr bleef er onverstoorbaar

onder.

‘Het was te verwachten.’ Garth keek bezorgd.

‘Kan ik beter weggaan?’

‘Het is absoluut noodzakelijk dat je blijft,’ zei Karr.

Ik ontwaakte bij zonsopgang en schreef een briefje aan Garth, dat ik in het voorbijgaan onder de kapeldeur door schoof. Op de terugweg naar mijn cottage peilde ik hoeveel ik nog wist van de latere romans van Henry James. Mijn exemplaar van Middlemarch was uit mijn boekenkast verdwenen. Ik ging in de tuin zitten, dacht aan Garth die zich de muziek herinnerde en aan Claire die schilderde, en was niet meer bang. Ik schreef een gedicht voor Jake.

Claire kwam ’s middags bij me langs. Ze bracht een mand met onderweg geplukte bramen mee. Tussen het smullen van de bramen door lazen we elkaar gedichten voor. In elk gedicht was een stukje van ons afzonderlijke leven vastgelegd.

‘Ik doe mijn deur niet langer op slot,’ zei ik. ‘Ze hebben vannacht weer een boek meegenomen.’

‘Ja, ze worden actiever,’ zei Claire.

‘Ze rukken trager op in dit deel van het land,’ zei ik.

‘Een scherpschutter hier en daar,’ zei Claire grinnikend.

‘De avant-garde.’ We gierden het uit van het lachen.

‘Garth verloor alles in één klap,’ zei Claire. ‘Al zijn composities in één klap. Het gebeurt heimelijker hier.’

Ik waagde me aan de vraag die me op de lippen brandde. ‘Is Jakes geheugen goed genoeg?’

‘Karr heeft hem goed opgeleid,’ zei Claire.

‘Gaan ze het doorhebben?’ vroeg ik.

‘Wellicht niet.’ Ze aarzelde. ‘Tenminste, ik denk van niet, niet alles ineens. Met een beetje geluk, en tijd, komt het misschien goed.’

‘Overbelasting?’ Ik moest mijn angst benoemen.

‘Niet op zijn leeftijd. Zijn geheugencellen zijn nu op hun ontvankelijkst.’ Claire klonk stellig.

Bij haar vertrek gaf ik haar mijn gedicht voor Jake mee. De volgende dag bracht ik zwemmend en zonnebadend door om zout en zon in mijn lijf te vergaren en reserves te kweken. Met mijn gympen aan elkaar geknoopt om mijn nek waadde ik naar de golfbreker en sloeg de visser gade, die garnalen en krabben ving nu het tij over de rotsen wegebde.