Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Nicola Pugliese - Malacqua

2023 | Uitgeverij Van Oorschot | €23,50 | Paperback met flappen, 216 blz. | Vertaald door Annemart Pilon

Nicola Pugliese

Malacqua (Van Oorschot)

Boek

Nicola Pugliese schreef één verpletterende roman en trok zich daarna terug uit het literaire leven: Malacqua. In deze roman zorgt een dagenlange regenbui in Napels voor instortende gebouwen, zinkgaten en wonderlijke gebeurtenissen. Malacqua werd in 1977 uitgegeven door Italo Calvino bij het prestigieuze Einaudi. Hoewel de gehele eerste druk van het boek al binnen enkele dagen nergens meer te koop was, mocht het op verzoek van de schrijver pas na zijn dood weer herdrukt worden.

Fragment

Inleiding en proloog

En dampende grijze gedachten die door het raam de zee achternazitten, de gebouwen van Santa Lucia met gekromde schouders, handen in de zakken, luisterend naar de stilte van zijn stilte, de vlagen van de wind die woedde, en die opgekrulde bladeren op de weg, in het asfalt. Zwierig daalt eenzaamheid van de weg af naar de zee, met zijn gammele sloepen, lichtjes met franjes, en schepen in de verte, Punta della Campanella en Capri, de grote massa van Capri als een herinnering, een ondoorgrondelijke toren buiten de stad, dichtbij, ja, zo dichtbij, en toch ontzettend ver weg, met vervaagde verhalen over keizers en vrouwen, trillende vrachtschepen uit de Oriënt en Afrika, en graan, ladingen maïs, ijzer, goudkleurig zand.

In het restaurant praten ze over de krant: we moeten het natuurlijk zo snel mogelijk over een andere boeg gooien, over een totaal andere boeg. Weg met de Politiek met een hoofdletter P en terug naar het gewone leven, nieuwtjes, het wel en wee van de mensen. Want mensen leven dag in dag uit, er komt geen einde aan, en ze willen lezen over de moord in de Via Caravaggio en willen weten hoe het precies zit met de acties van de vakbonden en of de winkels open zijn: de krant duikt voorzichtig weer op bij de spaghetti alle vongole met zijn tomatenrode saus, wijn uit Gragnano, gestoofde inktvis, ah ja, dank u wel, fruitsalade. Aan de andere kant van het raam drukt het water tegen de wal van het visserswijkje, vlekken dieselolie drijven in de iris van een uiteengevallen regenboog, en de boten liggen stil, ook, de zee is nu een stinkende rimpelloze poel, met overlevende meeuwen die maar blijven krijsen: fel wit steigerend tegen de lucht en dan weer naar beneden, verontrust, met deze pijn van de zee die ze in zich dragen, met deze ochtendangst die grijzer wordt, zwaarder wordt, en zwarter, genadeloos zwarter, terwijl het probleem met de krant er aan de andere kant van het raam vandoor vliegt, gehuld in oud papier, inktgeur, looddampen. Op de muren van het Castel dell’Ovo ontwaart Carlo Andreoli de tekenen van de zee, het tufsteen uitgehold door dit nat dat maar omhoog blijft komen, schuimvlagen spatten op, sterretjes flikkeren, in de verte vuurwerk, wit vuur dat verplaatst, vernieuwt.

            Sorry, sorry jongens, ik moet even weg, ik ga naar het Castel dell’Ovo. Twee minuutjes maar, we hebben toch geen haast? Nee, totaal niet, nu al dit leven wegglijdt: en moeten we er dan een heel drama van maken, voor twee minuutjes maar? De ondoorgrondelijke ebstroom verstoren, de breuk teweegbrengen, het moment van onzekerheid: jullie aan de ene kant, met jullie spaghetti, gestoofde inktvis, en aan de andere kant die idiote, onzinnige vonk, sorry, sorry jongens, ik ga naar het Castel dell’Ovo.

            Vervolgens stond hij op van tafel, vouwde hij zijn servet netjes op, en was het een afscheid? in elk geval wel het bewegen van zijn benen, zijn benen, met in zijn borst tussen de ribben de plotselinge, onverklaarbare vraag. Terwijl de donkerblauwe strepen boven steeds groter werden, dikker werden, zich vermenigvuldigden en zwart, haast zwart, regen misschien: aan de andere kant van het raam de ziltige lucht, de geur van dieselolie, die vervreemdheid, dat zoete, trieste isolement, de anderen hierbinnen die overleefden en een oplossing zochten, ja, een oplossing.

            Hij gaat aan de rechterkant via de stenen trap naar buiten, dan over de brug, naar links, naar de onbekende huizen en het Castel dell’Ovo, in de koude, gespannen lucht, met de geparkeerde auto’s, uithangborden van restaurants, en auto’s, en grijze ramen in het ochtendgrijs. Die tegen het kasteel aan gebouwde stenen huizen, maar wel op afstand gehouden, met minder aanzien, niet te verwarren met, o nee, niet te verwarren met; geen stemmen op straat noch spelende jongens, van achter de ramen en de gesloten deuren enkel een lijzig gefluister, duister mysterieus gefluister als van mensen die smiespelen, samenspannen in de schaduw. Een plotselinge schreeuw zou alles in zee doen storten, alles behalve het kasteel, misschien, en misschien ook dat: een labyrintische schreeuw, ongearticuleerd, radeloos gesis dat ontregelt, het mes erin zet. Het aanhoudende gesis dat Carlo Andreoli samen met zijn gedachten met zich mee draagt, en hij denkt van wel, maar het grijs lost op in het lichtschijnsel, de deeltjes maken een korte vlucht, en van achter de ramen en ramen en de gesloten deuren de hele tijd het stemgeruis, een waakzaam, achterdochtig gefluister: strepen donkerblauw die naar beneden komen en op het asfalt drukken, gebalde vuisten in de zakken die zich druk maken, het willen stoppen. Totdat de ogen spinnen van de stilte, deze stilte, met de gedachten die zijn weggevlucht, de rechte weg, het kasteel alleen, alleen en verlaten: zoete en stille betovering, als was het de dood. Heb je naar binnen gekeken: en is het misschien het wachten, altijd weer, het wachten op de dood?

            Carlo Andreoli liep het restaurant weer in en ging verder met het onderbroken gesprek en het gemoedelijke gebabbel, en rode wijn uit Lettere en Gragnano, en de zwaarlijvige geneugten van het natafelen. Bij het gerinkel van de glazen vervaagt zijn blik, en de krant ook, o geliefde krant van mij die langzaam een heel andere kant op gaat: ik zal je deze dag nog één keer achternarennen, ik zal mijn genegenheid bezegelen met luide stemmen door de gangen, en met geschreeuw, gelach, geschreeuw bij de typografen. En toen ging hij samen met alle anderen van tafel, en iedereen ging naar buiten, de eindredacteur voorop, en voordat ze teruggingen naar de Via Partenope, ja, voordat ze teruggingen, draait hij zijn hoofd om, draait hij zijn hart om naar het Castel dell’Ovo. Maar het is niet meer te zien, het is vanaf hier niet te zien.

En die hele middag en die hele avond bleef Carlo Andreoli op de redactie werken, wat duurde de tijd lang, wachtend op het geluid van de telex, met intens vijandige vriendelijke stemmen, en ook onbekend ineens, en hij was weer alleen, en keek naar de strepen van de telex, hij las niet en begreep niet, en hup, daar ging alles, echt alles: het reisje van Ford en de toename van nieuwe fiat’s, het concert in het Auditorium en de sluiting van de Innocenti-fabriek, acteurs actrices vakbondsactivisten en politici gleden op de vloer, een nauwelijks hoorbaar geluid. In deze diepe stilte van het bureau en in dit licht reikte zijn arm naar niets, als een gezoem vanbinnen, een gammel dieseltje dat langzaam, rustig doortufte, en vervolgens tot aan zijn slapen omhoogkroop en drukte, stootte: het ondoorgrondelijke wachten? Het veranderde in wrok, verachtelijke gedachten, het verstrakte zijn gezicht, zijn gelaatstrekken; de blik gevangen in het onwaarschijnlijke idee: wat? de toetsen van zijn schrijfmachine? het blauwe lampje? het neonlicht op de gangen? wát in godsnaam! wat?

En na de middag en na de vroege avonduren zag hij het donker worden, met inktzwarte strepen en plotselinge wolkenwakken, de wind die over de Via Marittima waait, op de hoek van het Piazza Municipio, en verder, verder tot in de haven en omhoog naar de heuvel. De koude wind die het vuur uit de vuurpotten omhoogblaast, de schaduw op de weg openwerkt. En daar was het moment, voelde hij, het stelde verder niets voor, niets natuurlijk, maar toch was het iets: uit het kasteel was een boodschap gekomen, nauwelijks waarneembaar maar duidelijk, ja, overduidelijk zijn keel in gegleden en halverwege zijn borst, precies halverwege, tot stilstand gekomen en daar waarschuwde ze. En Carlo Andreoli knoopte zijn loden jas dicht, zette zijn kraag op en keek om zich heen, ademde op straat, zag de tram staan, knipperende lichten, het geknars van ijzer op ijzer dat wegstierf, en vervolgens keek hij argwanend naar de lucht, op zoek naar zwartige strepen, wolkenwakken in de verte, en het doffe schijnsel waardoor het niet lichter werd, niet eens een klein beetje, voor een avond als deze. Ja, helemaal alleen midden op straat, met die verre, verre gedachte zo dichtbij. En uiteindelijk stapte hij in de auto, draaide de contactsleutel, deed de lampen aan, ja, de lampen aan. Hij was niet op zijn gemak.