Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Karl Alfred Loeser - Requiem

2024 | Uitgeverij De Arbeiderspers | €24,99 | Paperback met flappen, 272 blz. | vertaald door Peter Claessens

Karl Alfred Loeser

Requiem (Uitgeverij De Arbeiderpers)

Boek

Een stad in Westfalen, midden jaren dertig: in Duitsland worden Joden steeds verder in het nauw gedreven. Sommigen, met een zeker aanzien, zijn nog in staat hun baan te behouden. Onder hen is de virtuoze Joodse cellist Erich Krakau, een vermaard lid van het symfonieorkest van de stad. Het tij keert als de tweeëntwintigjarige bakkersjongen Fritz Eberle, lid van de sa, zijn plaats in het orkest wil innemen. Hij doet er alles aan Krakau ten val te brengen. Erich Krakau wordt het slachtoffer van een intrige waarbij al snel de hele stad betrokken raakt.

Deze profetische roman, die Karl Alfred Loeser baseerde op zijn eigen ervaringen en die deels is gesitueerd in Amsterdam, werd geschreven in de jaren dertig en wordt nu voor het eerst gepubliceerd. Peter Graf, die Requiem ontdekte, zoals eerder Bloedbroeders van Ernst Haffner en De reiziger van Ulrich Alexander Boschwitz, voorzag het boek van een nawoord.

Biografie

Karl Alfred Loeser (1909-1999) groeide op in Berlijn. In 1934 vluchtte hij op vijfentwintigjarige leeftijd naar Amsterdam, waar zijn oudere broer, de musicus Norbert Loeser, zich reeds gevestigd had. In Amsterdam leerde Karl zijn vrouw Helene leerde kennen. Kort daarna emigreerde hij naar Brazilië. Hij vestigde zich in São Paulo waar hij bij een filiaal van een Nederlandse bank werkte.

Vertaler

Peter Claessens (1958) was lange tijd uitgever bij J.M. Meulenhoff en redacteur bij de uitgeverij De Arbeiderspers. Hij vertaalde o.a.de dagboeken van Harry Graf Kessler, Der Tanz auf dem Vulkan, de dagboeken van Alma Mahler, Es ist ein Fluch, ein Mädchen zu sein. In 2008 publiceerde hij Alle lust wil eeuwigheid, het magistrale levensscenario van Friedrich Nietzsche. Recent vertaalde hij Ik ben dynamiet!, de Nietzsche-biografie van Sue Prideaux, de romans Eurotrash van Christian Kracht en Hast du uns endlich gefunden van Edgar Selge. Als deskundige op het gebied van literaire non-fictie, uit het Engels en het Duits, zit Claessens in de adviesraad Projektförderung Literaturübersetzer.

Fragment

Ze hoorden in werkelijkheid bij elkaar, de vier mensen daar in de kleine coupé, zo verschillend als ze ook mochten lijken. De dokter met zijn dikke winterjas die zijn welstand verried, naast de warm ingepakte, norse metgezellen, wier kleding veeleer op armoede leek te wijzen. Het zelfstandige jonge meisje en de blonde jongeman: ze maakten deel uit van een groot leger, nou ja, eigenlijk waren ze maar nakomers, want duizenden waren hen al voorgegaan.

      ‘We zijn dus weer aan het rondzwerven,’ zei het jonge meisje. Er was een donkere klank in haar stem, die onwillekeurig je aandacht opeiste en je helemaal in beslag nam. ‘Sinds de tijden van Mozes is er niet veel veranderd, alleen de trein is erbij gekomen.’

      ‘Het is verbazingwekkend,’ onderbrak de norse man, ‘wat voor een gemeenschapsgevoel we plotseling weer ontwikkelen. Dat gaat vanzelf als ze je te grazen nemen.’  Hij ontblootte twee rijen beschadigde gele tanden en liet er een krassende hoest op volgen: ‘Een pak slaag heeft een enorm krachtig nivellerend effect.’

      Er volgde een stilte waarin alleen het stampen van de trein hoorbaar was. Dr. Spitzer stond op en deed een poging om uit het raam te kijken. Hij drukte zijn gezicht tegen het glas en probeerde iets te onderscheiden in het donker. Buiten schoot het Duitse landschap voorbij, het Duitse landschap dat ze allemaal misschien nooit meer terug zouden zien. De machine had haast, zo’n onverbiddelijke haast; en haast hadden uiteindelijk ook de passagiers, mijn God, ja, al moesten ze een deel van hun hart nu voor altijd achterlaten.

      ‘Er is nog meer veranderd sinds de tijden van Mozes,’ zei de jongeman, het onderbroken gesprek weer opnemend: ‘Destijds waren we een volk, en wat zijn we tegenwoordig?’ Dr. Spitzer vond dat de stem van de jongeman een onaangename klank had en dat hij zichzelf ongelooflijk serieus nam. ‘Maar het is te hopen dat het recentelijk geleden onrecht ons nationale gevoel sterkt. Dat pak slaag, zoals u, meneer, terecht opmerkte. Ons volksbewustzijn moet weer ontwaken. We moeten weten waartoe we behoren.’

      ‘U beweert dus,’ zo onderbrak de norse man hem, ‘dat de Joden een volk zijn, en uiteindelijk zijn ze ook een bijzonder ras?’

      ‘Maar zeker zijn ze dat,’ antwoordde de jongeman enthousiast.

      ‘Dan, ja... maar dan...’ De oudere man kroop nu bijna helemaal weg in zijn jas en leek zo nog afwijzender dan daarnet. Desondanks werd de jongeman steeds enthousiaster over zijn idee, gestimuleerd door het instemmende knikken van het jonge meisje. Er was maar één oplossing: ze moesten zich terugtrekken uit de landen waarin de Joodse mens toch steeds weer blootstond aan aanvallen en vervolging. Het antisemitisme was eeuwig, maar even eeuwig was het Jodendom. Wat had het voor zin op beterschap te hopen, leerde de geschiedenis niet, de met bloed geschreven geschiedenis van het Joodse volk, dat de oude haat onuitroeibaar was? Wie had voor mogelijk gehouden dat in de verlichte twintigste eeuw zou worden teruggegrepen op de methoden van de middeleeuwen?

      Met almaar toenemende verbazing had dr. Spitzer geluisterd. Nu wendde hij zich langzaam tot de spreker. ‘Ik ben verbaasd,’ zei hij, en zijn rustige diepe stem contrasteerde aangenaam met die van de jongeman, ‘wat voor grote woorden u gebruikt. Waarom gebruikt u het woord eeuwig? Eeuwig is misschien God, maar ook dat is maar een hypothese.’

      ‘We moeten ons verdedigen,’ viel de jongeman hem in de rede, ‘oog om oog, tand om tand, zo luidt het in de Schrift. We mogen niet alle klappen zomaar accepteren. Maar de eerste stap tot verdediging is het volksbewustzijn, dan een zelfstandige staat, een leger...’

      ‘Wilt u niet meteen ook een Führer uitkiezen? Werkelijk, het lijkt wel alsof ik in een van de vroege nationaalsocialistische vergaderingen ben beland, zoveel praat u over volk en staat en bloed en ras.’

      ‘Palestina is onze enige hoop,’ zei het jonge meisje.

      ‘Palestina? Nee, onze hoop is gevestigd op de menselijkheid, onze hoop, die we met miljoenen niet-Joden delen, is dat de duisternis heel spoedig moge wijken voor een nieuw licht.’ Bij deze woorden kwam de norse man weer een beetje uit zijn jas gekropen, waarmee hij als het ware te kennen gaf dat het gesprek weer aan belang had gewonnen voor hem. Dr. Spitzer ging echter door, en wendde zich met zijn woorden meer tot het meisje dan tot de blonde jongeman: ‘Wat er op het moment in de wereld gebeurt, deze ziekte die overal uitbreekt, zich als een epidemie verder en verder verbreidt, ik zou haar de dictatuurziekte willen noemen, en ze is misschien wel te vergelijken met de zwarte pokken. Want, ziet u, wie zonet nog prat ging op zijn immuniteit, op zijn gezondheid, die zou in werkelijkheid al besmet kunnen zijn, en zou de kiem van de pest al in zich kunnen dragen. –  U moet me de vergelijkingen vergeven, ik ben een arts,’ zo onderbrak hij zichzelf met een glimlach. ‘Ja, het is een eigenaardige tijd waarin we leven. De mensen nemen er geen genoegen mee dat een ziekte wordt behandeld, ze zoeken een serum tegen álle ziekten, een panacee, o, het is een prachtige tijd voor kwakzalvers.’

Reacties

  • Requiem is een boek over idealen: wat zijn ze nog waard als de tijden veranderen? […] Het geweten is de geheime hoofdrolspeler in deze geweldige roman. - NDR
  • In zijn roman Requiem vertelt Karl Alfred Loeser hoe een Joodse muzikant wordt gekweld in nazi-Duitsland. Dat zijn boek na negentig jaar voor het eerst verschijnt, is een kleine sensatie. - Tagesspiegel
  • Een geslaagde roman, die de geest van de jaren dertig weergeeft. – Frankfurter Allgemeine Zeitung