Marlen Haushofer
Een handvol leven (Orlando)
Boek
Met een nawoord van Charlotte Remarque
Een jonge vrouw zet haar eigen dood in scène om aan haar familie te ontsnappen. Na jaren van sociale ketenen wil ze breken met de rol van vrouw, moeder en minnares: ze weigert nog langer een leven te leiden dat door anderen wordt gedicteerd.
Jaren later keert Elisabeth terug naar het huis dat ze ooit verliet. Oude foto’s brengen herinneringen terug: een zomer op het platteland, haar ervaringen op de nonnenschool, een liefdesrelatie op het werk, het huwelijksleven in de middenklasse en het tweede huwelijk van haar man met haar vriendin Käthe. Deze herinneringen onthullen haar tweestrijd: ooit verkoos ze vrijheid en onafhankelijkheid boven bescherming, toch verlangde ze haar hele leven naar genegenheid, warmte en veiligheid. In plaats van een voortkabbelend ‘geluk’ koos ze voor ‘een handvol leven’.
Een handvol leven, gepubliceerd in 1955, is een bijzonder eigentijds portret van een vrouw die weigert de haar toegewezen rol te aanvaarden en besluit haar man en kind achter te laten op zoek naar vrijheid.
Biografie
Marlen Haushofer (1920-1970) was een Oostenrijkse schrijfster wier werk na haar dood een heropleving zag, mede dankzij de feministische en ecologische thema’s die in haar oeuvre naar voren komen. Inmiddels staat ze bekend als een van de grootste auteurs van Oostenrijk. Bij Uitgeverij Orlando verscheen eerder De wand (1963), dat wordt beschouwd als het hoogtepunt uit haar oeuvre.
Vertaler
Anne Folkertsma vertaalde de afgelopen jaren onder meer literaire werken van Hans Fallada, Ernst Haffner, Kat Kaufman, Natascha Wodin en Barbara Zoeke uit het Duits in het Nederlands.
Fragment
1
In mei 1951 overleed in een Oostenrijks stadje een zekere Anton Pfluger aan de gevolgen van een auto-ongeluk. Op weg van zijn landhuis naar de stad reed hij zonder duidelijke reden tegen een boom langs een allee, waarbij hij een schedelbreuk en inwendig letsel opliep. Omdat hij niet meer bij bewustzijn kwam, ging men ervan uit dat hij opeens onwel was geworden. Anton Pfluger had een paar dagen eerder zijn vijftigste verjaardag gevierd, en daarbij misschien een tikje overdreven.
In de weken daarna bleek de financiële positie van de nabestaanden minder gunstig dan was aangenomen.
De familie Pfluger bezat al enkele generaties een kleine spijkerfabriek en gold als solide. De zoon van Anton Pfluger, die eveneens Anton heette maar Toni werd genoemd, ten tijde van die gebeurtenis een man van tweeëntwintig, zat op de universiteit. Hij had weliswaar zonder die studie spijkers kunnen verkopen, maar vanwege het prestige en omdat Toni zelf liever in de grote stad wilde wonen, hadden ze hem een academische opleiding toegestaan.
Deze jongeman, die zich geenszins voor spijkers interesseerde, zat plotseling in een lastig parket. Uiteindelijk vertrouwde hij de leiding van de fabriek geheel toe aan de procuratiehouder, een verre verwant van Pfluger die zich van jongs af aan op spijkers had gericht en van wie hij kon aannemen dat hij het bedrijf eerlijk zou leiden.
Maar enkele maanden voor de dood van directeur Pfluger senior was zijn dochter net getrouwd en zij, of liever gezegd haar man, stond erop dat haar erfdeel werd uitgekeerd.
Nadat er lang heen en weer was gepraat en een familietwist ternauwernood was voorkomen, besloot Toni het landhuis te verkopen en zijn zuster met de opbrengst uit te betalen.
Het vreemde aan de hele kwestie was dat de weduwe bij de woordenwisselingen geheel en al aan de kant van haar stiefzoon stond, tegenover haar eigen dochter. Want Toni Pfluger was een kind uit het eerste huwelijk van zijn vader met een vrouw die op haar vijfentwintigste in de rivier was verdronken. Een jaar na dat ongeval was Anton Pfluger met haar beste vriendin getrouwd, en hij had zijn kind geen betere moeder kunnen geven.
Om een of andere reden had de huidige mevrouw Pfluger, Käthe, haar stiefzoon altijd boven haar eigen dochter verkozen. Misschien hield ze, zoals veel vrouwen, niet van meisjes of bleef ze in hem van haar dode vriendin houden.
Hun vader trok daarentegen veel meer naar zijn dochter toe dan naar Toni, die net als zijn moeder eigenzinnig en lastig was en zich eigenlijk alleen tegenover zijn stiefmoeder enigszins aanhankelijk betoonde. Dat wil zeggen dat hij haar liefkozingen duldde en toen hij ouder werd jegens haar een soort ridderlijkheid en toegeeflijkheid ontwikkelde, die zij, blond, zacht en knap, overigens bij alle mannen opriep.
Soms als ze met hem praatte, voelde zij duidelijk de afstand die ook zijn moeder, ondanks hun vriendschap, altijd tot haar had bewaard. De gave om bij een toehoorder de indruk te wekken dat hem een buitengewoon vertrouwen werd geschonken terwijl het wezenlijke werd verzwegen, had hij van zijn moeder geërfd.
Zodra de grijze ogen van haar vriendin haar uit het smalle jongensgezicht aankeken, voelde Käthe Pfluger zich dan ook ietwat beklemd, aaide hem over zijn goudbruine haar en vergat wat haar bezighield. Ze wist niet dat het gevoel dat in haar opkwam gewoon heimwee was en omdat ze nooit had geleerd om te denken en een eenmaal geformuleerde gedachte meteen weer vergat, kwam ze er ook nooit achter.
Overigens was het leven van het gezin tamelijk vredig verlopen dankzij de goedmoedigheid waarmee mevrouw Pfluger het gemopper van haar echtgenoot en de lichte weerspannigheid van haar dochter had verdragen.
Nu, na de dood van haar echtgenoot en het huwelijk van haar dochter, begon ze zich wat te laten gaan. Niemand kon haar nog bevoogden. Ze mocht zoveel snoepen als ze wilde, thuis in haar ochtendjas rondlopen en na het eten even op de divan gaan liggen met een van de streekromans waar haar dochter haar om had uitgelachen.
De aardige Toni dacht er niet aan haar te bekritiseren. Hij bracht bloemen en bonbons voor haar mee, en anders dan zijn vader stoorde het hem niet als ze haar vriendinnen op de koffie vroeg.
Soms liet hij haar de nieuwste roddels vertellen en maakte hij er grappige, nogal vileine opmerkingen over, en zij vond dat ze fantastisch met elkaar overweg konden.
Toen hij op een dag voorstelde het dienstmeisje te ontslaan en in plaats van haar een hulp voor overdag aan te nemen, was ze daar meteen toe bereid. Ze deed gewoon de ongebruikte kamers op slot en maakte het hele huishouden iets kleiner.
Op haar vraag wat hij tegen het meisje had, had Toni na een stille aarzeling geantwoord: ‘Ze stoort.’
En mevrouw Pfluger vond opeens dat hij gelijk had. Ze was er zelf nooit opgekomen om het lichte onbehagen dat haar soms bekroop terug te voeren op dat grote vreemde gezicht, maar als Toni het zei moest het wel zo zijn.
Nadat het meisje weg was, bracht hij veel tijd thuis door. Ze hoorde hem in zijn kamer op en neer lopen of zag hem in de tuin onder de fruitbomen liggen; lezend, dagdromend of in slaap verzonken.
Soms dook hij bij haar op, hielp haar wol af te wikkelen en betoverde een kwartiertje haar vriendinnen, kortom, hij gedroeg zich zo dat iedereen haar om deze stiefzoon benijdde.
Toni had voorgesteld om na de verkoop van het huis een woninkje in de stad te huren, net groot genoeg voor hen beiden, en ook daarmee was ze akkoord gegaan. Het huis betekende niets voor haar, eigenlijk hing ze alleen aan haar gewoontes: het kopje koffie bij het ontbijt, het geroddel bij een tussendoortje, romans, zoetigheid en het wekelijkse bioscoopbezoek. Haar weelderige witte lichaam was vol behaaglijkheid en verlangde naar behaaglijkheid. Eigenlijk had ze bij al die welwillendheid buiten Toni niemand nodig. Voor hem had ze zelfs zonder wikken en wegen haar gerieflijke leventje opgegeven, want hij, of liever gezegd zijn dode moeder in hem, was het die haar leven geur en kleur gaf, en dat zeurende sprankje verlangen naar iets onbekends.
In de weken daarop kwamen er af en toe kopers, maar Toni kon het met geen van hen eens worden. Uiteindelijk besloten ze de lat bij de volgende serieuze gegadigde iets minder hoog te leggen.
Midden juli kondigde de makelaar uit de grote stad het bezoek van een zekere Mrs Betty Russel aan, die belangstelling had voor het huis.
Op een middag kwam ze ten slotte en werd ze afgehaald door Toni met de auto, die het ongeluk van Pfluger senior had overleefd.
Ze sprak accentloos Duits en vertelde dat ze vroeger ooit langere tijd in Oostenrijk had verbleven. Ze was een magere, frêle vrouw, wier leeftijd lastig in te schatten viel. Toni twijfelde tussen achtendertig en vijftig, maar gaf het uiteindelijk op en richtte zijn aandacht op het stuur, want de bomen langs de allee boezemden hem nog steeds enig respect in.
Mrs Russel droeg haar goudblonde haar kort en sluik, het bleef echter nooit rustig liggen, maar woei steeds, licht als een wolkje, op van haar voorhoofd. De grote zonnebril verhulde haar halve gezicht, dat toch al klein als dat van een kind was, mager en verlevendigd door een aantrekkelijke, plaagzieke mond. Ze zag er niet uit alsof 10 ze zich een huis zou laten verkopen tegen een prijs die zij te hoog vond.
Toni besloot voor zichzelf haar zoveel mogelijk tegemoet te komen. Hij was de hele kwestie meer dan beu, wenste zijn zus, zijn zwager en de hele spijkerfabriek naar de hel, en zichzelf ver weg, in aangename oorden, zonder noemenswaardig geld en vrij. Maar hij wist natuurlijk dat hij aan dergelijke verzoekingen nooit zou toegeven.
De vrouw naast hem was nu heel stil en oogde wat hoogmoedig, maar het zou ook puur vermoeidheid kunnen zijn, die ze trachtte te verbergen. Opeens had Toni het gevoel dat ze een heel zieke of ongelukkige, maar uiterst taaie persoon was, en toen hij zich voorstelde hoe onverzettelijk ze was, slaakte hij een lichte zucht.
Na de begroeting liet mevrouw Pfluger de onbekende bezoekster haar kamer zien en nodigde ze haar uit zich een beetje op te frissen. Maar de vrouw kwam al na tien minuten terug, dit keer met een lichtgroene, fragielere bril, waaruit ze opmaakten dat zij aan een oogkwaal leed.
Ze liet zich terstond door Toni rondleiden, bezichtigde alles heel zorgvuldig, stelde korte deskundige vragen en oogde erg ondoorgrondelijk.
Nadat ze zich nog vrij lang in de tuin hadden opgehouden verklaarde ze het huis te kopen, en wel tegen de prijs die de makelaar haar had genoemd. Of Toni een koopcontract kon opstellen en dit met haar advocaat kon afstemmen. Bovendien, zei ze, zou ze het prettig vinden als de huidige eigenaren hier tot nader order nog zouden blijven wonen.
Toni had grote moeite om rustig en beheerst over te komen en probeerde het verraderlijke trillen van zijn stem te onderdrukken. Natuurlijk was hij haar het liefst om de nek gevallen.
Käthe Pfluger had om een of andere reden Toni’s oude grootmoeder uitgenodigd, misschien in de hoop met haar decoratieve en waardige voorkomen indruk op de buitenlandse vrouw te maken. Mevrouw Salvera, voor de gelegenheid gekleed in duifgrijze zijde, zat eigenlijk alleen naar haar handen te kijken. Ze zag echter niet meer dan een witte vlek omdat ze halfblind was. Käthe legde de gast uit dat de dame al ver in de tachtig was en helaas niet meer in staat om aan het gesprek deel te nemen.
Daarna werd het eten geserveerd. De onbekende at weinig, sprak bijna niet en alleen in algemeenheden, en weer bekroop Toni het vermoeden dat ze erg ziek was. Hij hoopte vurig dat ze nog in staat zou zijn de koopakte te ondertekenen, en daarna zo snel mogelijk zou afreizen.
Meteen besefte hij echter hoe liefdeloos die gedachte was, en hij gaf haar het broodmandje aan met een bijzonder stralende lach. Toen glimlachte zij ook, voor het eerst, aarzelend, bijna met tegenzin, en haar gezicht transformeerde daarbij zozeer dat Toni wenste dat ze de groene bril zou afzetten. Hij had vermoed dat haar ogen bruin en schrander waren, maar nu, na die onhandige glimlach, verwachtte hij blauwe ogen, grote blauwe ogen onder zwarte wimpers. Alleen zag hij niets dan zijn eigen gezicht in de weerkaatsing van de glazen als in een halfblinde spiegel.
Hij betrapte zichzelf op de wens om nog eens met deze vrouw door de boomgaard te lopen, in de schemering, en op een of andere manier lief voor haar te zijn, al kon hij zich niet voorstellen hoe.
Het gesprek sleepte zich nog twee uur voort en Toni begon slaperig te worden.
Eindelijk stond de onbekende op en excuseerde zich; ze was toch vrij moe van de reis. Käthe Pfluger begeleidde haar naar haar kamer.
Reacties
‘Er zijn maar weinig romans die zo onder je huid kruipen dat je ze decennia nadat je ze voor het eerst hebt gelezen nog steeds kunt voelen.’ – Kurier
‘Haushofer wordt nog steeds onderschat. Haar romans zouden al lang geleden tot de grote klassiekers van de wereldliteratuur moeten worden gerekend.’ – Süddeutsche Zeitung