Logo Schwob.nl - de mooiste vergeten klassiekers

Marcel Schwob
sticker De mooiste vergeten klassiekers
Albert Cossery - De luiaards in de vruchtbare vallei

2020 | Jurgen Maas | € 19,99 | gebonden, 240 blz. | vertaling en nawoord door Mirjam de Veth

Albert Cossery

De luiaards in de vruchtbare vallei (Jurgen Maas)

Boek

De personages van Albert Cossery beheersen in hoge mate de kunst van het nietsdoen en ze slaan het schouwtoneel van het dagelijks leven geamuseerd en afstandelijk gade. De slaap is een staat van genade, verder is er nutteloos bedrijf, nietsontziende wreedheid en hartverscheurende domheid. Wie verstandig is zal zich aan het gewoel onttrekken en zich onderdompelen in weldadige rust. In De luiaards in de vruchtbare vallei heeft Rafiek dat het best door, zijn nietsdoen is een bewuste keuze. ‘De menselijke domheid was onmetelijk. Waarom maakten ze zich toch zo druk, eeuwig prikkelbaar en ontevreden, terwijl de enige waarheid juist gelegen was in een onverschillige, passieve houding? Het was toch zo eenvoudig. Dat kon de eerste de beste bedelaar nog begrijpen!’

Biografie

Albert Cossery

Albert Cossery bezocht in Caïro de lagere school bij de Franse broeders en daarna het lycée français, zodat alle kennis in het Frans tot hem kwam. Begin jaren dertig vertrok hij naar Parijs om te studeren, maar zijn geboemel werd zijn vader te gortig: die stopte zijn toelage, en haalde hem terug naar huis. Na de oorlog vertrok Cossery voorgoed naar Parijs en nam zijn intrek in een hotelkamer, waar hij tot zijn dood bleef wonen. In 1990 ontving hij voor zijn gehele werk de Grand Prix de la Francophonie. Hoewel Cossery schreef in het Frans, dacht hij in het Arabisch en heeft hij zichzelf altijd als een Egyptische schrijver beschouwd.

Meer informatie

Vertaler

Mirjam de Veth vertaalde werk van o.a. Louis Aragon, Albert Cossery, Denis Diderot, Marie Darrieussecq, Louis Guilloux en André Gide. Naar aanleiding van haar vertaling van Maurice Pons, Les saisons, ontving zij in 2009 de Dr. Elly Jaffé Prijs voor haar gehele vertaaloeuvre. Zij publiceerde over Franse literatuur in De Parelduiker en De Groene Amsterdammer.

Fragment

De jongen laadde zijn katapult en richtte heel lang, met ingehouden adem. Daarna loste hij zijn schot, met zijn hoofd naar achteren en open mond, zijn hele gezicht stralend van een vreemde opwinding. De steen suisde fluitend weg en verdween tussen de takken van de sycomoor.

Toen vlogen alle vogels verschrikt piepend tegelijk op. Het schot was mis.

Siraag bleef roerloos staan in de berm naast het maïsveld.

Hij stond al een tijdje naar de jongen te kijken. Het was een knaap van een jaar of tien, barstend van levensdrift, met enorm grote, uitpuilende ogen en een vroegrijpe boeventronie.

Hij was in lompen gehuld en kwam zo te zien van erg ver, want over zijn hele lichaam droeg hij duidelijke sporen van avontuur. Siraag was gebiologeerd door zijn drieste optreden en ook door een zekere buitenissigheid die van zijn hele persoon afstraalde. Zijn gedrag was werkelijk verbijsterend; hij bewoog zich schokkerig als een opwindbaar stuk speelgoed.  Zo nu en dan bukte hij om een steen op te rapen en kwam dan weer met een ruk overeind om opnieuw te schieten met zijn katapult. Hij schoot nu zonder te richten, loste het ene schot na het andere, alsof hij in paniek was.

Siraag hoorde zijn gejaagde, hijgende ademhaling. Hij kon zijn ogen niet van hem afhouden en glimlachte daas bij dit buitensporige geweld dat te midden van de verlatenheid van de velden het aanzien kreeg van een beklemmende nachtmerrie.

Hoelang duurde dit al? Siraag herinnerde zich dat hij de jongen in het oog had gekregen en dat daarna alles plotseling veranderd was. Hij kon niet zeggen waaruit die verandering bestond: die hing overal in de lucht als een adembare angst.

Hij stak zijn handen diep in zijn broekzakken, kromde zijn schouders een beetje, alsof hij zich wilde beschermen tegen die blinde woede, en bleef toen opnieuw roerloos staan, gespitst op de geringste bewegingen van de jongen.

De sycomoor stond maar tien passen voor hem, aan een kant van het pad waar het bladerdak een onbestendige schaduw wierp. Het pad liep door de maïsvelden en kwam uit op de grote weg. Je zag maar een deel van de weg en aan de rand van die weg een geel geverfde villa met groene luiken, die afstak tegen het donkere azuur van de lucht. Soms reed er in volle vaart een bus voorbij, die een lange stofwolk achter zich opjoeg. Soms ook kwam er in loom tempo een ezelwagen langsgedrenteld en het duurde eindeloos lang voor die weer uit het zicht verdwenen was. Maar op dat moment was de weg uitgestorven.

De jongen zette zijn jacht nog steeds verbeten voort. Hij ging als een razende tekeer, koppig en vasthoudend, hij bedreigde de hele wereld met zijn katapult. Alles buiten zinderde van zijn razende, ingehouden woede. Hij ergerde zich aan zijn eigen onhandigheid en siste obscene vloeken tussen zijn opeengeklemde tanden. Zo nu en dan hield hij op en sloeg de paar vogels die in de takken van de sycomoor verscholen zaten wantrouwig gade. Daarna heropende hij zijn jacht met schrikwekkende energie. Hij zag kennelijk niets om zich heen en leek volkomen op te gaan in zijn koortsachtige opwinding.

Siraag voelde zich akelig alleen daar buiten samen met die vreselijke jongen met zijn katapult. Hij werd bekropen door een onrustig gevoel, aanzwellend tot paniek. Het liefst was hij weggevlucht om te ontsnappen aan de aanblik van die bezetenheid die hij vol afgrijzen en machteloosheid ervoer als een gevaar. Maar hij durfde niet te bewegen, zijn ledematen waren volkomen verlamd, zijn keel zat toegeknepen van angst. Een verbijsterende schrik sloot hem van alle kanten in, drukte als lood op zijn schouders, kwelde hem. Een eindeloze foltering was het. Bij iedere beweging, bij ieder gebaar van de jongen voelde hij een stekende pijn in zijn nek. Het leek of dit al eindeloos lang zo duurde. Hij boog zijn hoofd, beet onwillekeurig op zijn tong en spande al zijn spieren om niet overmand te worden door duizeligheid. Weldra sprongen de tranen in zijn ogen, en hij begon zachtjes te huilen zonder dat hij het zelf in de gaten had.

Met een buitensporige inspanning wendde hij zijn hoofd af en blikte wanhopig om zich heen. De hele natuur werd beheerst door een onverbiddelijke, vreemde eenzaamheid.

Het was het onveranderlijke Egyptische platteland, met zijn akkers van maïs en suikerriet, verstard in een troosteloze apathie. Overal strekten de velden zich vlak en eentonig uit, zonder een enkel teken van leven. In de verte zag je door de lichte nevel dadelpalmen die zich aftekenden met hun dunne stammen en die met hun palmbladen wuifden als reusachtige waaiers. In de bevloeiingskanalen kabbelde loom het water met zilveren schitteringen. Plotseling wiekte er aan het eind van de horizon een vlucht kraaien op; ze bleven even in het luchtruim zweven en verspreidden zich daarna in de beweeglijke scheuren van het zwerk. Siraag keek in de richting van de weg. Eerst zag hij niets, daarna kwam er langzaam een vrouw in een zwarte jurk voorbij, een waterkruik op haar hoofd balancerend. Hij kon haar niet zo goed onderscheiden, maar ze bewoog in de verte als een levende stip die hem geruststelde.

De zon was nauwelijks zichtbaar achter de zware wolken die er voortdurend langs joegen. Het was een winters zonnetje, onnatuurlijk, stralend maar zonder warmte. Zo nu en dan vlaagde een koude wind over de uitgestrekte velden, die rimpelend door de hoge stengels van de maïsplanten streek. Dan was het of het hele platteland werd opgestuwd door een golf en daarna langzaam terugzonk, weer verviel tot droefgeestige troosteloosheid. Opnieuw keek Siraag naar de jongen. Nu kreeg hij een steek in zijn borst, hij voelde hoe zijn benen het begaven, alsof ze verlamd waren. De jongen zette zijn jacht voort met toegenomen razernij. Het had niets menselijks meer; het leek wel een duivelse kracht die in het wilde weg rondraasde. Siraag keek er ongelovig naar, zijn geest verdoofd van verbijstering. Hij werd overvallen door een dringende behoefte aan slaap. Maar hoe kon hij slapen bij deze absurde en verontrustende aanblik?  

Reacties

‘Woorden kunnen bedwelmen, een roes veroorzaken, en dat is precies waar Cossery op uit is. Zijn proza slaat een gat in de tijd en verkwikt. Zonder recept verkrijgbaar.’ - Ronnie Terpstra, Boekhandel Van der Velde

'Soms komt er een schrijver voorbij waarvan je meteen het hele oeuvre wil lezen.’ - Frederike Scholing, Boekhandel Lovink

‘Toegankelijk, beeldend, licht ironisch - echt een boek dat je iedereen kunt aanraden.’ - Margreet De Haan, Boekhandel 't Spui

‘Hij schreef met mildheid en ongebreidelde zin in relativeren, maar ook met spotlust. Daaraan ontleende hij de liefkozend bedoelde bijnaam ‘de Voltaire van de Nijl.’  - Michaël Zeeman

‘Ambitie is een slechte zaak; dat motto draagt schrijver Albert Cossery uit in alle acht romans die hij in zestig jaar schrijverschap publiceerde. De luiaards in de vruchtbare vallei uit 1947 is exemplarisch voor zijn volstrekt eigenzinnige oeuvre vol armoedzaaiers, leeglopers, hoeren en zwervers. Het is in 1997 voor het eerst in prachtig Nederlands vertaald en nu, met wat kleine aanpassingen, opnieuw uitgebracht. Een pareltje.’ - De Volkskrant

‘Zelf zag Cossery het adellijke nietsdoen als een vorm van verzet: ‘Wie niets anders van het leven verwacht dan simpelweg te genieten van het bestaan, kan niet gemanipuleerd worden door machthebbers en is vrij’, zo vat vertaalster Mirjam de Veth het in haar nawoord samen. Dus neem een snipperdag en revolteer, vanop een terras en met dit boek bij wijze van gebalde vuist.’ - Knack

''
Misschien is Cossery een schrijver die altijd min of meer hetzelfde boek schreef, want de overeenkomsten met bijvoorbeeld Grote dieven kleine dieven zijn groot, maar hij slaagde er wel altijd in om dat op zo’n manier te doen dat hij telkens weer verrast en het steeds een feest is om hem te lezen.' - Tzum